Uitspraak
1.Procesverloop
2.Wettelijk kader
3.Beoordeling
4.Beslissing
verklaarthet beroep
ongegrond;
wijsthet verzoek om schadevergoeding
af.
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Minister van Justitie. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde V. Navas Fabregas, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de minister van 25 april 2018, waarin werd bepaald dat hij in vreemdelingenbewaring zou worden gesteld en uiterlijk op 25 mei 2018 uit Curaçao zou worden verwijderd. Tevens werd de eiser als ongewenste vreemdeling beschouwd, met een ontzegging van binnenkomst voor drie jaar. De eiser verzocht het Gerecht om een voorlopige voorziening en om de verwijdering aan te houden tot de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening.
Tijdens de openbare behandeling op 28 mei 2018 heeft het Gerecht de standpunten van beide partijen gehoord. De minister heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de eiser om het verzoekschrift als beroepschrift aan te merken, waardoor het bezwaar tegen de bestreden beschikking werd ingetrokken. Het Gerecht heeft vervolgens de wettelijke kaders van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) en het Toelatingsbesluit (Tb) besproken, en vastgesteld dat de minister bevoegd was om de eiser te verwijderen, gezien zijn onrechtmatige verblijf.
Het Gerecht oordeelde dat de minister in redelijkheid de maatregel van bewaring kon opleggen, en dat de ongewenstverklaring van de eiser voldoende gemotiveerd was. De beslissing van de minister om de eiser als ongewenste vreemdeling te beschouwen, werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Het Gerecht verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.