ECLI:NL:OGEAC:2018:155

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
Lar: CUR201801323
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
  • S.N. Aswani
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake vreemdelingenbewaring en ongewenstverklaring

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Minister van Justitie. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde V. Navas Fabregas, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de minister van 25 april 2018, waarin werd bepaald dat hij in vreemdelingenbewaring zou worden gesteld en uiterlijk op 25 mei 2018 uit Curaçao zou worden verwijderd. Tevens werd de eiser als ongewenste vreemdeling beschouwd, met een ontzegging van binnenkomst voor drie jaar. De eiser verzocht het Gerecht om een voorlopige voorziening en om de verwijdering aan te houden tot de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening.

Tijdens de openbare behandeling op 28 mei 2018 heeft het Gerecht de standpunten van beide partijen gehoord. De minister heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de eiser om het verzoekschrift als beroepschrift aan te merken, waardoor het bezwaar tegen de bestreden beschikking werd ingetrokken. Het Gerecht heeft vervolgens de wettelijke kaders van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) en het Toelatingsbesluit (Tb) besproken, en vastgesteld dat de minister bevoegd was om de eiser te verwijderen, gezien zijn onrechtmatige verblijf.

Het Gerecht oordeelde dat de minister in redelijkheid de maatregel van bewaring kon opleggen, en dat de ongewenstverklaring van de eiser voldoende gemotiveerd was. De beslissing van de minister om de eiser als ongewenste vreemdeling te beschouwen, werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Het Gerecht verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Uitspraak
in het geding tussen:
[EISER]
eiser,
gemachtigde: V. Navas Fabregas
en
DE MINISTER VAN JUSTITIE(hierna: de minister),
verweerder,
gemachtigde: mr. P.M. Isenia, werkzaam bij de minister.

1.Procesverloop

1.1
Bij beschikking van 25 april 2018 heeft de minister bepaald dat eiser in vreemdelingenbewaring wordt gesteld en uiterlijk 25 mei 2018 uit Curaçao wordt verwijderd (hierna: de bestreden beschikking). Ook heeft de minister bepaald dat eiser als ongewenste vreemdeling wordt beschouwd en gedurende een periode van drie jaren de binnenkomst in Curaçao wordt ontzegd.
1.2
Eiser heeft tegen de bestreden beschikking op 3 mei 2018 bezwaar gemaakt bij de minister. Eiser heeft het Gerecht tegelijkertijd verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op dezelfde datum heeft de gemachtigde van eiser het Gerecht verzocht om als ordemaatregel de minister te bevelen om de verwijdering van eiser aan te houden tot de beslissing van het Gerecht op het verzoek om voorlopige voorziening.
1.3
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 28 mei 2018 plaatsgevonden. Eiser werd daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook waren [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2], aandeelhouders van Panaderia Andina B.V. (waar eiser werkzaam was) aanwezig.
1.4
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser het Gerecht verzocht om het verzoekschrift van 3 mei 2018 als beroepschrift aan te merken en de zaak als beroep te behandelen. Nadat de minister heeft verklaard geen bezwaren te hebben daartegen heeft het Gerecht dit verzoek ingewilligd. Het Gerecht verstaat dat eiser hiermee het bezwaar tegen de bestreden beschikking heeft ingetrokken.
1.5
De gemachtigden hebben de standpunten van partijen toegelicht. Zij hebben zich daarbij van een pleitnota bediend en hebben de door hen overelegde producties nader toegelicht.

2.Wettelijk kader

2.1
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) kan de minister van Justitie uit Curaçao verwijderen:
a. personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnen gekomen;
b. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het derde lid geschiedt de verwijdering krachtens een met redenen omkleed bevelschrift, hetwelk aan betrokkene in persoon wordt uitgereikt.
2.2
Op grond van artikel 2, vierde lid, van het Toelatingsbesluit (hierna: Tb) kan door of namens de minister van Justitie aan toeristen, die als ongewenst worden beschouwd, de binnenkomst worden geweigerd of een langer verblijf worden ontzegd. Van zodanige beslissing kan niet in beroep worden gegaan.
2.3
Op grond van het door de minister van Justitie gevoerde beleid, zoals neergelegd in de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Landsverordening Toelating en Uitzetting (P.B. 1966, no. 17), zoals gewijzigd en het Toelatingsbesluit (P.B. 1985, no. 57) zoals gewijzigd, van juni 2006 (hierna: de HI) is onder paragraaf 3.1.1 bepaald dat verzoeken van vreemdelingen voor eerste toelating tot de Nederlandse Antillen in het buitenland dienen te worden afgewacht.
Onder paragraaf 9.10 is bepaald dat de vreemdeling die als toerist is toegelaten en die het toeristisch verblijf heeft overschreden ongewenst kan worden verklaard.
Onder paragraaf 10.3 is bepaald in welke gevallen er aanleiding bestaat om de maatregel van bewaring niet toe te passen. Dit zijn de gevallen wanneer er betrouwbaar geachte particulieren of instanties bereid zijn zich voor het onderbrengen van de vreemdeling garant te stellen gedurende de tijd dat nog over de verwijdering moet worden beslist of de verwijdering niet kan worden geëffectueerd, indien er geen uitzicht op verwijdering van de vreemdeling naar enig land bestaat, met name omdat hij niet in het bezit is of kan komen van geldige reispapieren, indien de vreemdeling een vaste woon- en verblijfplaats in de Nederlandse Antillen heeft of er een lichter middel kan worden toegepast, bijvoorbeeld een meldingsplicht of afgifte van zijn paspoort.

3.Beoordeling

3.1
Eiser is op 18 september 2017 Curaçao binnengereisd en heeft tot
23 november 2017 rechtmatig verblijf gehad op grond van een verblijfsvergunning voor kort verblijf. In november 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend voor verlenging van de geldigheidduur van zijn verblijfsvergunning voort kort verblijf. Deze aanvraag is bij beschikking van 7 december 2017 afgewezen. In deze beschikking is bepaald dat de afwijzing tot gevolg heeft dat betrokkene Curaçao binnen zes weken diende te verlaten. Op 25 april 2018 werd eiser aangehouden ter zake overtreding van de bepalingen van de Ltu. Ter zitting is gebleken dat een tewerkstellingsvergunning gedateerd 20 april 2018 ten behoeve van eiser op
3 mei 2018 aan de werkgever van eiser is uitgereikt. Op 7 mei 2018 is eiser van Curaçao verwijderd.
3.2
Niet in geschil is dat eiser geen rechtmatig verblijf in Curaçao heeft gehad vanaf 23 november 2017. Gelet daarop was de minister op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu, bevoegd om tot zijn verwijdering over te gaan. Op het door hem in november 2017 ingediende aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende vergunning tot tijdelijk verblijf is afwijzend beslist. Daartegen heeft eiser geen rechtsmiddel aangewend, zodat die beslissing in rechte onaantastbaar is geworden. Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op toezeginggen van de minister jegens investeerders van Sambil, kan dat hem niet baten omdat hij niet aannemelijk heeft kunnen maken wat die toezeggingen precies inhielden.
3.3
Gelet op het feit dat eiser zonder een geldige verblijfstitel hier te lande verbleef en bij zijn aanhouding niet kon meedelen waar hij precies woonachtig was, mocht de minister in redelijkheid oordelen dat eiser gevaar opleverde voor de openbare orde en dat gegronde vrees bestond dat hij zich aan de verwijdering zou onttrekken. Dat eiser gedurende zijn verblijf hier te lande niet in aanraking is geweest met de politie maakt dat niet anders. Onder deze omstandigheden mocht de minister de maatregel van bewaring opleggen en behoefde hij niet, zoals eiser heeft betoogd, met een lichter middel te volstaan. Voor zover eiser ter zitting heeft verzocht om schadevergoeding aan hem toe te kennen omdat hij ten onrechte in vreemdelingenbewaring zou zijn gesteld, zal dat verzoek gelet op het voorgaande worden afgewezen.
3.4
Wat betreft de ongewenstverklaring overweegt het Gerecht als volgt. Artikel 2, vierde lid, van het Tb bepaalt dat er tegen de beslissing inzake de ongewenstverklaring geen beroep openstaat. Het Gerecht stelt voorop dat de toepassing van de bevoegdheid om een vreemdeling ongewenst te verklaren een discretionaire bevoegdheid van de minister is waarbij hij alle betrokken belangen moet afwegen. De ongewenstverklaring van een vreemdeling houdt in dat hij voor een bepaalde periode Curaçao niet mag inreizen. Naar het oordeel van het Gerecht zijn de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring van zodanige aard, dat rechtsbescherming daartegen mogelijk moet zijn. Het Gerecht zal artikel 2, vierde lid, tweede zin, van het Tb derhalve buiten toepassing laten.
3.5
Uit de stukken blijkt dat eiser van begin af aan als verblijfsdoel arbeid heeft gehad. Ter zitting is gebleken dat de tewerkstellingsvergunning gedateerd
20 april 2018, die op 3 mei 2018 aan de werkgever van eiser is uitgereikt, een geldigheidsduur heeft van één jaar. De ongewenstverklaring van eiser heeft tot gevolg dat hij de komende drie jaren geen toegang tot Curaçao zal hebben en dus geen gebruik zal kunnen maken van de ten behoeve van hem afgegeven tewerkstellingsvergunning.
3.6
Door de enkele omstandigheid dat eiser zonder een geldige verblijfstitel hier te lande verbleef, heeft de minister hem in redelijkheid als ongewenste vreemdeling de toegang tot Curaçao mogen ontzeggen voor de duur van drie jaar. Gezien het voorgaande heeft de minister naar het oordeel van het Gerecht de ongewenstverklaring van eiser voldoende gemotiveerd.
3.7
In het licht van het voorgaande bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4.Beslissing

Het Gerecht:
-
verklaarthet beroep
ongegrond;
-
wijsthet verzoek om schadevergoeding
af.
Aldus vastgesteld door mr. N.M. Martinez en uitgesproken in het openbaar op
28 juni 2018 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.