ECLI:NL:OGEAC:2018:215

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
9 juli 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
CUR201703717
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering inzake ten onrechte ingehouden pensioenpremie en verjaring van vorderingen

In deze zaak vorderen de eisers, bestaande uit een groep werknemers van United Telecom Services N.V. (UTS), betaling van bedragen die ten onrechte zijn ingehouden op hun salaris voor pensioenpremies. De eisers zijn werkzaam bij UTS en zijn aangesloten bij het Algemeen Pensioenfonds Curaçao (APC). De zaak betreft de inhouding van pensioenpremies die vanaf 1998 niet correct is toegepast door UTS, die geen rekening hield met de AOV-franchise. Dit leidde tot een te hoge inhouding op de salarissen van de werknemers. UTS heeft in 2016 een deel van de te veel ingehouden premies terugbetaald, maar de eisers vorderen nu ook compensatie voor de jaren 1998 tot en met 2006. UTS voert verweer en stelt dat de vorderingen zijn verjaard. Het gerecht oordeelt dat de verjaringstermijn voor de schadevergoeding pas in 2016 is gaan lopen, toen de eisers zich bewust werden van de onjuiste toepassing van de regelgeving door UTS. Het gerecht heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en heeft de eisers in de gelegenheid gesteld om hun schade te onderbouwen. De beslissing van het gerecht is op 9 juli 2018 openbaar uitgesproken door rechter Th. Veling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:

1.[EISERS],

2. [eiser sub 2],

3. [eiser sub 3],

4. [eiser sub 4],

5. [eiser sub 5],

6. [eiser sub 6],

7. [eiser sub 7],

8. [eiser sub 8],

9. [eiser sub 9],

10. [eiser sub 10],

11. [eiser sub 11],

12. [eiser sub 12],

13. [eiser sub 13],

14. [eiser sub 14],

15. [eiser sub 15],

16. [eiser sub 16],

17. [eiser sub 17],

18.de vereniging met rechtspersoonlijkheid
SITKOM,
allen wonende respectievelijk gevestigd te Curacao,
eisers,
gemachtigde: mr. A. Bach Kolling,
tegen
de naamloze vennootschap
UNITED TELECOM SERVICES N.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. D. Piar.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en UTS genoemd worden. [eisers] c.s. worden ook afzonderlijk met hun achternaam aangeduid. Eiseres sub 18 wordt ook aangeduid als Sitkom.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van 21 december 2017, met producties;
- de conclusie van antwoord, met productie;
- de akte uitlating van [eisers] c.s.;
- de behandeling ter comparitie van 11 april 2018;
- de door beide gemachtigden overgelegde comparitie-aantekeningen.
1.2.
Vervolgens is de zaak na aanhouding voor overleg verwezen voor vonnis.

2.De feiten

2.1. [
eisers] c.s. zijn op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam bij UTS. Uit dien hoofde zijn zij aangesloten bij het Algemeen Pensioenfonds Curaçao (hierna: APC). De daarvoor beschuldigde premie bestaat uit een werknemersdeel en een werkgeversdeel en wordt in zijn geheel door UTS aan APC afgedragen. Het werknemersdeel wordt ingehouden op het salaris van de werknemers.
2.2.
Vanaf 1998 is nieuwe regelgeving van kracht geworden, die ertoe heeft geleid dat een kleiner deel dan voorheen op het salaris van de werknemers diende te worden ingehouden en afgedragen aan APC. Dit hield verband met de invoering van de zogenoemde AOV-franchise: waar voorheen als werknemersdeel 8% op het salaris moest worden ingehouden en afgedragen, gold voortaan dat 8% minus de franchise moest worden ingehouden en afgedragen.
2.3.
UTS heeft de inhouding van het werknemersdeel op de salarissen vanaf 1998 niet verminderd. Wel is vanaf 1998 een geringer deel aan APC afgedragen. Dit heeft voortgeduurd tot medio 2016.
2.4.
Na overleg met Sitkom heeft UTS medio 2016 de vanaf 1 januari 2016 te veel ingehouden premie aan de desbetreffende werknemers uitbetaald. Vanaf medio 2016 houdt UTS op het salaris van de desbetreffende werknemer 8% in verminderd met de franchise.
2.5.
Op 30 januari 2018 heeft UTS aan [eisers] c.s. (uitgezonderd Sitkom) een bedrag uitbetaald overeenkomend met de ten onrechte ingehouden pensioenpremies over een periode van 10 jaar.

3.Het geschil

3.1. [
eisers] c.s. vorderen, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat het volgende:
met betrekking tot eisers 1 t/m 17: veroordeling van UTS tot betaling aan ieder afzonderlijk van de bedragen gemoeid met de AOV-franchise over de jaren 1998 tot en met 2016, althans een schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking althans onrechtmatige daad, te vermeerderen met de wettelijke rente en de vertragingsrente;
met betrekking tot alle eisers: (1) een verklaring voor recht dat UTS in de periode 1998 tot en met 2016 het werknemersdeel pensioenpremie over de AOV-franchise ten onrechte heeft ingehouden op het salaris en gehouden is deze ingehouden bedragen alsnog uit te betalen en (2) te verklaren voor recht dat UTS onrechtmatig heeft gehandeld door deze bedragen in te houden en gehouden is de daardoor geleden schade te vergoeden;
met veroordeling van [eisers] c.s. in de proceskosten.
3.2.
UTS voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eisers] c.s. in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Het gerecht zal Sitkom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Ter toelichting overweegt het gerecht het volgende.
4.2.
Op grond van artikel 3:305a BW kan een vereniging (zoals Sitkom) een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt. Ter zitting is komen vast te staan dat de onderhavige kwestie van de ten onrechte ingehouden AOV-franchise slechts bij de zeventien werknemers speelt die in deze procedure als eisers optreden. Andere werknemers van UTS voor wie die ook relevant is zijn er niet. Voor zover [eisers] c.s. anderszins hebben gesteld in het verzoekschrift en in de akte uitlating was deze stelling kennelijk onjuist. Bij deze stand van zaken is geen sprake van verdediging van belangen die zich voor bundeling lenen. Veeleer is sprake van individuele belangen van een beperkte groep werknemers. Daarvoor is de mogelijkheid van een collectieve actie niet bedoeld.
4.3.
Specifiek ten aanzien van [eisers], [eiser sub 2], [eiser sub 5] en [eiser sub 10] heeft UTS gesteld dat zij niet langer bij UTS in dienst zijn en bij gelegenheid van hun vertrek finale kwijting aan UTS hebben verleend. Ter zitting is van de zijde van [eisers] c.s. bevestigd dat bij uitdiensttreding finale kwijting wordt verleend, maar voorts hebben zij aangevoerd dat bekend is dat er enkele werknemers zijn die met betrekking tot de onderhavige vordering een voorbehoud hebben gemaakt. Gelet op de concrete stellingen van UTS op dit punt, zal het gerecht [eisers] c.s. in de gelegenheid stellen om met betrekking tot genoemde ex-werknemers stukken in het geding te brengen waaruit het gestelde voorbehoud blijkt.
4.4.
Niet ter discussie staat dat UTS van 1998 tot medio 2016 teveel pensioenpremie heeft ingehouden omdat zij geen rekening hield met de AOV-franchise. Ook staat niet ter discussie dat UTS door middel van de twee nabetalingen de desbetreffende werknemers hiervoor over de periode 2006 tot en met 2016 heeft gecompenseerd. Ter discussie staat de vraag of UTS gehouden is de werknemers ook voor de resterende jaren tussen 1998 en 2006 te compenseren.
4.5. [
eisers] c.s. hebben hun vordering primair gebaseerd op nakoming. Zij menen immers dat UTS hen te weinig salaris heeft uitbetaald door een te groot bedrag in te houden voor de pensioenpremie. Subsidiair baseren [eisers] c.s. hun vordering op schadevergoeding, hetzij wegens wanprestatie, hetzij wegens ongerechtvaardigde verrijking. Tegen zowel de nakomings- als de schadevergoedingsvordering verweert UTS zich met een beroep op verjaring.
4.6.
Het beroep op verjaring slaagt voor wat betreft de vordering tot nakoming. De door [eisers] c.s. gevorderde nakoming door UTS ziet op een (deel van een) verplichting die zij maandelijks dient na te komen, namelijk de reguliere salarisbetaling. Hiervoor geldt een verjaringstermijn van vijf jaar na de aanvang van de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden (artikel 3:308 BW). Of [eisers] c.s. al dan niet op de hoogte waren van het feit dat UTS teveel premie inhield en dus te weinig salaris uitbetaalde, is voor de aanvang van de verjaring op deze grond niet relevant. De laatst verschenen termijn waarvoor UTS [eisers] c.s. nog niet heeft gecompenseerd betreft de maand december 2005. De verjaring van de vordering tot nakoming daarvan is voltooid op 1 januari 2011.
4.7.
Het gerecht begrijpt het subsidiaire beroep op schadevergoeding aldus dat [eisers] c.s. de verbintenis van UTS tot nakoming van haar betalingsverplichting voor wat betreft de ten onrechte ingehouden pensioenpremie hebben omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding (artikel 6:87 BW). Tussen partijen staat op zichzelf niet ter discussie dat [eisers] c.s. als gevolg van de fout van UTS schade hebben geleden ter grootte van de ten onrechte ingehouden pensioenpremie. Op grond van artikel 3:310 BW verjaart een dergelijke vordering, voor zover hier van belang, door verloop van vijf jaren na de dag waarop de benadeelde met de schade bekend is geworden. Hieromtrent overweegt het gerecht als volgt.
4.8.
UTS heeft zich op het standpunt gesteld dat [eisers] c.s. vanaf 1998 op de hoogte moeten zijn geweest van de wijziging van de pensioenregelgeving, nu APC dergelijke wijzigingen altijd communiceert aan verzekerden en voorts ieder moet worden geacht op de hoogte te zijn van wetswijzigingen. Het gerecht verwerpt dit betoog. Het gaat hier niet om de vraag of [eisers] c.s. bekend waren met de wijzigingen in de pensioenregelgeving, maar om de vraag of zij bekend waren met het feit dat UTS die gewijzigde regelgeving onjuist toepaste. Uit die onjuiste toepassing door UTS vloeit immers de schade voor [eisers] c.s. voort. [eisers] c.s. hebben onbetwist gesteld dat zij daarvan pas in 2016 op de hoogte geraakten. Voor de goede orde wijst het gerecht erop dat UTS (terecht) niet (meer) betoogt dat [eisers] c.s. van de onjuiste toepassing van de regelgeving op de hoogte konden zijn als zij hun loonstroken grondiger en met kennis van pensioenzaken zouden hebben bestudeerd (comparitieaantekeningen sub 11).
4.9.
Het voorgaande moet leiden tot de conclusie dat de verjaringstermijn ter zake de onderhavige schadevordering pas in 2016 is gaan lopen. De vordering is dus niet verjaard.
4.10.
UTS heeft als verweer nog aangevoerd dat zij niet kan nagaan of zij jegens ieder van [eisers] c.s. daadwerkelijk vanaf 1998 teveel premies heeft ingehouden. Zij heeft in dit verband mede gewezen op de regel dat zij niet gehouden is om langer dan tien jaar haar administratie te bewaren. Dit verweer komt neer op een betwisting van de hoogte van een eventuele schadevergoeding. Het is aan [eisers] c.s. om hun schade voldoende te onderbouwen. Het gerecht zal hen daartoe in de gelegenheid stellen. Zij kunnen in dit verband een conclusie na tussenvonnis nemen.
4.11. [
eisers] c.s. spreken in hun vordering mede van “vertragingsrente”. Het gerecht vermoedt dat [eisers] c.s. hierbij doelen op de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7A:1614q BW. Deze vordering is niet toewijsbaar, nu de vordering van [eisers] c.s., voor zover niet verjaard, niet een loonvordering betreft maar schadevergoeding.
4.12.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

Het Gerecht:

5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
27 augustus 2018voor conclusie na tussenvonnis als bedoeld in 4.3 en 4.10 door [eisers] c.s., waarna UTS een antwoordconclusie kan nemen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.