ECLI:NL:OGEAC:2018:244

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 augustus 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
500.00545/17
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. de Kort
  • L.M. Tjong-A-Tjoe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer en bezit van cocaïne en het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumlandsverordening 1960

Op 3 augustus 2018 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978, die verdacht werd van het invoeren en bezitten van cocaïne. De zaak werd behandeld in tegenspraak, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders. De officier van justitie, mr. R.A. Koert, eiste een gevangenisstraf van zestig maanden, met aftrek van voorarrest, en onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen cocaïne. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 348740 gram cocaïne, wat een overtreding van artikel 3, eerste lid, onder C van de Opiumlandsverordening 1960 inhoudt.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op verschillende data, waarbij de geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van het Gerecht aan de orde kwamen. De verdediging voerde aan dat het Gerecht onbevoegd was, omdat het vaartuig in Venezolaanse wateren was onderschept. Het Gerecht oordeelde echter dat het rechtsmacht had, omdat het vaartuig zich in de Exclusieve Economische Zone van Venezuela bevond en er geen bewijs was dat het vaartuig een nationale vlag had. De verdediging stelde ook dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar dit werd door het Gerecht verworpen.

Na het horen van de bewijsmiddelen, waaronder rapporten van de Kustwacht en het Analytisch Diagnostisch Centrum, kwam het Gerecht tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestig maanden, waarbij rekening werd gehouden met het feit dat hij een first offender was. De cocaïne werd onttrokken aan het verkeer, omdat het bezit daarvan in strijd is met de wet. Het vonnis werd uitgesproken door mr. M.J. de Kort, bijgestaan door mr. L.M. Tjong-A-Tjoe, op 3 augustus 2018.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00545/17
Uitspraak: 3 augustus 2018 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum]1978 te [geboorteplaats],
wonende te [geboorteplaats], thans alhier gedetineerd.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2018 en - na hervatting van het onderzoek - op 16 maart 2018 en - na een tweede hervatting van het onderzoek - op 13 juli 2018. De verdachte is alle keren verschenen, telkens bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders.
De officier van justitie, mr. R.A. Koert, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zestig maanden, met aftrek van voorarrest. onttrekking aan het verkeer gevorderd van de inbeslaggenomen cocaïne.
De raadsvrouw heeft verschillende verweren gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
dat hij op of omstreeks [datum delict]zeewaarts van Curaçao en/of Bonaire, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft ingevoerd (daaronder begrepen “invoer” in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960) althans vervoerd, althans in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad ongeveer 348740 gram cocaïne, althans een hoeveelheid cocaine en/of heroine (diacetylmorfine), althans van enige bereiding van cocaine, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
(Artikel 3 jo 11-1 Opiumlandsverordening 1960)
Voorvragen
Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van het Gerecht
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het Gerecht onbevoegd is om van het aan de verdachte ten laste gelegde feit kennis te nemen.
De raadsvrouw heeft hiertoe in de eerste plaats, kort samengevat, aangevoerd dat het vaartuig door de Kustwacht is aangetroffen en onderschept in Venezolaanse wateren en dat er geen verdrag is op grond waarvan de Kustwacht daar mocht optreden. In de tweede plaats is aangevoerd dat niet is vastgesteld of het vaartuig stateloos was
Het Gerecht overweegt als volgt.
De vraag of het Gerecht bevoegd is om over de verdenking te oordelen betekent juridisch gezien de vraag of de Curaçaose rechter rechtsmacht heeft. Zowel ten tijde van het kenbaar maken van de helikopter als het moment dat het vaartuig dead in het water lag, bevond het vaartuig zich in de Exclusieve Economische Zone (EEZ) van [Venezuela], dus zeewaarts van de territoriale zee van [Venezuela]. Het Gerecht sluit zich aan bij de conclusie van de deskundige professor dr. E. Lijnzaad [1] dat [Venezuela] in zijn EEZ geen strafrechtsmacht kan claimen.
Wanneer er een strafbaar feit wordt begaan aan boord van een vaartuig zonder nationaliteit of een daarmee gelijk gesteld vaartuig, dan is de rechtsmacht om over onderhavig feit te oordelen aan de Curaçaose rechter gegeven op grond van het bepaalde in artikel 2 aanhef en onder b van de Rijkswet tot goedkeuring en uitvoering van het op 10 april 2003 te San José tot stand gekomen Verdrag [2] (hierna: de Rijkswet) jo artikel 39 van het Verdrag inzake samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee en door de lucht in het Caribisch gebied [3] , (hierna: het Verdrag van San José) jo artikel 13 van het Wetboek van Strafvordering.
Om vast te stellen of er sprake was van een vaartuig zonder nationaliteit of een daarmee gelijk gesteld vaartuig, heeft het Gerecht het rapport van bevinding van de Kustwacht [4] en het rapport van bevindingen van de commandant van Zr. Ms. Zeeland, KLTZA Van der Kamp [5] , in aanmerking genomen. Niet gebleken is dat er een vlag wapperde of dat er andere uiterlijke kenmerken van registratie waren, noch is gebleken dat de opvarenden daar op enig moment naar verwezen hebben. Deze rapporten worden ondersteund door de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 16 maart 2018 dat de vlag niet aan de mast zat, maar opgeborgen zou liggen in het console van het vaartuig. Het Gerecht sluit zich aan bij hetgeen de deskundige professor dr. E. Lijnzaad daarover in haar rapport naar voren heeft gebracht en neemt dit over.
Gelet op het voorgaande heeft de Curaçaose rechter rechtsmacht om over onderhavig feit te oordelen. Het Gerecht is er bij het vaststellen van de rechtsmacht vanuit gegaan dat de Rijkswet zich, blijkens de memorie van toelichting van de Rijkswet Kustwacht, mede verhoudt met het internationale zeerecht. Het feit dat [Venezuela] geen partij is bij het verdrag van San Jose doet niet aan die rechtsmacht af, nu de Rijkswet niet slechts ziet op de bij dat verdrag aangesloten partijen. Op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 3 onder a jo artikel 11 van de Rijkswet Kustwacht [6] was de Kustwacht bevoegd om op te treden.
Het Gerecht verwerpt de verweren.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Zij heeft daartoe aangevoerd dat door de Kustwacht, in tegenstelling tot het bepaalde in artikel 16 van het Verdrag van San José, geen toestemming is verzocht aan [Venezuela] om aan boord te gaan van het vaartuig, dan wel niet is vastgesteld dat geen toestemming verzocht had moeten worden van [Venezuela]. Voor zover deze normschending niet tot niet-ontvankelijkverklaring kan leiden, dient zij tot bewijsuitsluiting dan wel tot strafvermindering te leiden, aldus de verdediging.
Het Gerecht overweegt als volgt.
De verweren hoeven gelet op hetgeen met betrekking tot de stateloosheid van het vaartuig is overwogen bij de bevoegdheid van het Gerecht, geen bespreking meer.
Het Gerecht verwerpt het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken
Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
dat hij op
of omstreeks[datum delict]zeewaarts van Curaçao en
/ofBonaire, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk
heeft ingevoerd (daaronder begrepen “invoer” in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960) althans vervoerd, althans in zijn bezit en/ofaanwezig heeft gehad ongeveer 348740 gram
van een materiaal bevattendecocaïne,
althans een hoeveelheid cocaine en/of heroine (diacetylmorfine), althans van enige bereiding van cocaine, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring
cursief weergegevenverbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
In onderstaande bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in de wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal, die onderdeel uitmaken van het dossier van het Korps Politie Curaçao in het onderzoek “[naam onderzoek]”, gesloten en ondertekend op 9 januari 2018. Voor zover wordt verwezen naar paginanummers, betreffen het paginanummers van het dossier “[naam onderzoek]”.
De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
1. p. 059 en 060
Geschrift, te weten een verstrekkingsrapportage van de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied, opgemaakt op 21 november 2017 en ondertekend door E. de Cooker, senior informatie medewerker, voor zover inhoudende:
Op 29 oktober 2017 omstreeks 21:54 uur ziet de bemanning van de DASH een go-fast. Na controle door mij bij het Rescue and Coördination Centre bleek dat de doorgegeven positie buiten de TTW van Bonaire valt. Naar aanleiding van de melding vaart de WIGS “Zr.Ms. Zeeland ” terug richting Curaçao. Tussen 29 oktober 2017 22:08 uur en [datum delict]01:54 zijn door de “Zr.Ms. Zeeland” posities doorgegeven van de go-fast. Uit het verslag van de “Zr.Ms. Zeeland” blijkt dat op [datum delict]omstreeks 01:26 uur door de bemanning van de go-fast pakketten overboord worden gegooid. Omstreeks 01:54 uur zijn leden van de “Zr.Ms. Zeeland” aan boord gegaan van de go-fast en dat ze daarna op zoek zijn gegaan naar de overboord gegooide pakketten. Er zijn in totaal 12 pakketten gevonden en veiliggesteld.
2. p. 004 t/m 006
Proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt en op 31 oktober 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisanten voornoemd:
Op [datum delict]werden wij naar de Marine Basis te Parera gestuurd omdat er een vaartuig was onderschept met drie opvarenden en twaalf balen mogelijk inhoudende verdovende middelen. De drie opvarenden en de twaalf balen zijn door ons overgenomen. De twaalf balen bestonden uit een hoeveelheid pakketten. De drie opvarenden, waaronder [verdachte], geboren op [geboortedatum]1978 te [geboorteplaats], zijn aangehouden.
3. p. 044 en 045
Proces-verbaal van weging, testen en opsturen monsters naar het laboratorium, opgemaakt en op [datum delict]gesloten en ondertekend door getekend door [verbalisant 2], [verbalisant 3]en [verbalisant 1], voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisanten voornoemd:
Bij weging van de twaalf (12) balen inhoudende in totaal tweehonderddrieënnegentig (293) pakken, elk inhoudende een hoeveelheid samengeperst witachtig poeder, bleken deze een gezamenlijk brutogewicht te hebben van 348740 gram. Vanuit dertien (13) van de pakken is een geringe hoeveelheid witachtig poeder genomen en getest met de Narcoticatest. Hierbij trad een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen mag worden dat het witachtig poeder vermoedelijk cocaïne bevat, een middel vermeld in de Opiumlandsverordening 1960. Vanuit tien (10) van de pakken is een monster genomen die in tien (10) afzonderlijke potjes met een dopje zijn gedaan voorzien van opschrift 100/2017 code II-B-1 tot en met II-B-10. De potjes zijn opgestuurd naar het Analytisch Diagnostisch Centrum.
4. Los stuk
Geschrift, te weten een
rapport, nummer TG/357/17van het Analytisch Diagnostisch Centrum te Curaçao, opgemaakt op 29 november 2017 en ondertekend door Drs. F.J.I. Faulborn, voor zover inhoudende:
Onderwerp: 100/II-B-1 t/m II-B-10 d.d. 30 oktober 2017. Het aangeboden materiaal is ontvangen en onderzocht. Het materiaal bestond uit tien (10) plastic potjes met dopjes, elk inhoudende een geringe hoeveelheid witachtig poeder. Uit de verkregen resultaten moet de conclusie worden getrokken dat het materiaal cocaïne bevat in de zin van de Opiumlandsverordening 1960.
5. Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 februari 2018 afgelegd, voor zover inhoudende:
Toen wij aan boord van het vaartuig gingen in [Venezuela] waren de zakken al aan boord. Ik heb gevraagd wat er in de zakken zat, want ik had al het vermoeden dat er drugs in zat. We gingen naar de Aves eilanden om de pakken af te leveren aan een boot die daar op ons lag te wachten. Daarna zouden we naar Maracaibo gaan.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3, eerste lid onder C juncto artikel 11 van de Opiumlandsverordening 1960:
Het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder C van de Opiumlandsverordening 1960.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne aanwezig gehad. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijke stof. De hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In het voordeel van de verdachte weegt het Gerecht mee dat de verdachte zich langere tijd niet schuldig heeft gemaakt aan een soortgelijk feit. Het Gerecht zal hem daarom beschouwen als een first offender.
Alles afwegende acht het Gerecht de straf zoals door de officier van justitie gevorderd passend en geboden.
In beslag genomen voorwerpen
Ten aanzien van de inbeslaggenomen cocaïne zal onttrekking aan het verkeer worden uitgesproken, omdat het tenlastegelegde feit daarmee is begaan en cocaïne van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:74, 1:75 en 1:123 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
zestig maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen cocaïne;
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.J. de Kort, bijgestaan door mr. L.M. Tjong-A-Tjoe, (zittingsgriffier), en op 3 augustus 2018 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Rapport naar aanleiding van enkele vragen gesteld in het “[naam onderzoek]” onderzoek, opgemaakt door Prof. Dr. E. Lijnzaad, los stuk.
2.Rijkswet tot goedkeuring en uitvoering van het op 10 april 2003 te San José tot stand gekomen Verdrag inzake samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee en door de lucht in het Caribisch gebied.
3.Verdrag inzake samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee en door de lucht in het Caribisch gebied.
4.Pagina 001 en 002 van het dossier onderzoek [naam onderzoek].
5.Pagina 003 (3x) van het dossier onderzoek [naam onderzoek].
6.Rijkswet Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.