De beoordeling van het geschil
25. De moeder heeft het verzetschrift tijdig ingediend en is dus ontvankelijk.
26. De moeder stelt dat dit gerecht niet bevoegd is te oordelen over de vorderingen (in het verzoekschrift dat heeft geleid tot het kort geding-vonnis van 8 augustus 2018). Volgens haar dient ingevolge het Haags Kinderontvoeringsverdrag de rechter van de staat waarnaar het kind ontvoerd is, in dit geval dus Nederland, te beslissen op het verzoek tot teruggeleiding van de kinderen, en kan dit gerecht evenmin aan het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 een bevoegdheid ontlenen.
27. Het gerecht stelt voorop dat de grondslag van de vorderingen van de vader zijn gelegen in een door de moeder (op Curaçao gepleegde en in Nederland voortgezette) onrechtmatige daad, maar dat deze zaak in de kern gaat over de gezagsuitoefening van de moeder ten aanzien van de verblijfplaats van de minderjarige kinderen van de vader en de moeder, [kind 1] en [kind 2].
Bepalend is daarvoor in beginsel de woonplaats van de gedaagde.
Voor het bepalen van de bevoegdheid van de rechter is beslissend het tijdstip waarop zijn tussenkomst wordt ingeroepen.Dit betekent dat, als beoordeeld naar dat tijdstip bevoegdheid bestaat, een latere wijziging in de omstandigheden die die bevoegdheid bepalen, in het algemeen aan die bevoegdheid geen afbreuk kan doen, terwijl omgekeerd, als beoordeeld naar dat tijdstip de bevoegdheid ontbreekt, een latere wijziging in de omstandigheden, haar niet alsnog kan doen ontstaan.
Door de Hoge Raad is op grond van de totstandkomingsgeschiedenis van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 een uitzondering op dit zgn. perpetuatio fori-beginsel aanvaard ten aanzien van het gezag over een kind.Artikel 5 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag biedt met zoveel woorden óók ruimte voor zo’n uitzondering, door een bevoegdheid te creëren voor de rechter van het land waar de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben. Achtergrond voor deze uitzondering is het belang van de te beschermen minderjarige, waarbij de gedachte meespeelde dat diens belang het beste wordt gediend wanneer de autoriteiten van diens gewone verblijfplaats bevoegd zijn, omdat die in de regel het beste in staat zijn de situatie waarin de minderjarige verkeert, te beoordelen en om uit te maken welke maatregelen aangewezen zijn.
Voor toepassing van de uitzondering ziet het gerecht echter in dit geval geen aanleiding. Vaststaat dat de kinderen al hun hele leven op [woonplaats] wonen. Zij zijn nog maar zeer kort in Nederland, en zelfs is niet duidelijk of zij daar steeds op dezelfde plek verbleven. Niet gebleken is dat, zoals de moeder stelt, de kinderen al in zeer ruime mate verbonden zijn met de Nederlandse rechtssfeer. Het gerecht kan dit in elk geval niet afleiden uit administratieve handelingen als de inschrijving in het bevolkingsregister en op een school en het afsluiten van een ziektekostenverzekering, en het bestaan van een sterke verbondenheid van de kinderen met de Nederlandse rechtssfeer is ook overigens niet aannemelijk. Naar het oordeel van het gerecht kan onder die omstandigheden ook niet worden aangenomen dat de Nederlandse autoriteiten beter in staat zijn de situatie waarin de kinderen verkeren, te beoordelen en om uit te maken welke maatregelen aangewezen zijn.
Het gerecht acht zich dan ook bevoegd om over het geschil te oordelen.
28. Naar het oordeel van het gerecht volgt het spoedeisend karakter uit de aard van de zaak, nu het recht van de vader en de kinderen op omgang met elkaar al te lang wordt gefrustreerd.
29. De moeder stelt dat zij niet juist is opgeroepen voor de behandeling op 3 augustus 2018, want de vader wist dat zij zich al in Nederland bevond, en heeft desondanks zijn verzoekschrift op Curaçao laten betekenen en aangestuurd op een versnelde behandeling van zijn verzoekschrift.
30. Uit de uittreksels uit het bevolkingsregister blijkt dat de moeder en de kinderen tot en met 27 juli 2018 in het bevolkingsregister op Curaçao waren ingeschreven. De betekening van het kort geding-verzoekschrift heeft dan ook op de juiste wijze plaatsgevonden. Aannemelijk is overigens dat de moeder ook per mail op de hoogte is gebracht van de behandeling van het verzoekschrift, aangezien zij het mailadres waarnaar de mail is verzonden, vlak daarvóór nog had gebruikt.
Of die mail een rechtsgeldige oproeping is, is niet relevant nu het verzoekschrift op zichzelf reeds op de vereiste wijze was betekend. Dit leidt het gerecht tot de conclusie dat de moeder rechtsgeldig is opgeroepen. Aan een beoordeling conform art. 93 lid 1 Rv. of de moeder in haar verdediging is benadeeld, komt het gerecht dus niet toe.
31. De vordering van de vader is gebaseerd op een door de moeder jegens hem gepleegde onrechtmatige daad, gelegen in het overbrengen van de kinderen van Curaçao naar Nederland, waardoor de tussen de ouders overeengekomen omgangsregeling niet kan worden nageleefd c.q. voortgezet.
De moeder stelt dat zij als met het gezag belaste ouder de hoofdverblijfplaats van de kinderen mag bepalen en dat zij door het wijzigen van hun hoofdverblijfplaats van Curaçao naar Nederland niet onrechtmatig jegens de vader heeft gehandeld.
32. Het gerecht overweegt dat de met het gezag belaste ouder de hoofdverblijfplaats van de kinderen bepaalt en die dus ook mag wijzigen. Deze bevoegdheid geldt echter niet onbegrensd. Zo dient bij het uitoefenen van de bevoegdheid om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen, rekening te worden gehouden met de belangen van de kinderen en van degenen die recht op omgang met hen hebben, in het bijzonder de vader. In welke mate met die belangen rekening dient te worden gehouden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Het gerecht acht in dit geval de intensiteit van de omgang en de grote afstand waarover verhuisd zou moeten worden, cruciale omstandigheden. De vader en de moeder hebben mondeling – gesteld noch gebleken is dat zij een omgangsregeling schriftelijk hebben vastgelegd – afspraken gemaakt over de omgang tussen de vader en de kinderen, die er op neer komen dat zij ongeveer de helft van de tijd door de vader (en in zijn nieuwe gezin) worden verzorgd. Dit is al een lange tijd zo. Er bestaat met andere woorden een intensieve omgang tussen de vader en de kinderen.
Voorts is duidelijk dat een verhuizing over een zo grote afstand als tussen Nederland en Curaçao (en in dit geval ook nog een fors tijdsverschil) de mogelijkheden tot omgang tussen de vader en de kinderen zeer ingrijpend beperkt.
Deze omstandigheden brengen mee dat de moeder niet zonder behoorlijk overleg met de vader over een aanpassing van de omgangsregeling de hoofdverblijfplaats van de kinderen mocht wijzigen van Curaçao naar Nederland. Dat heeft zij wel gedaan.
Naar het oordeel van het gerecht handelt de moeder door op deze manier een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen door te voeren, niet alleen in strijd met de afspraken over de omgang tussen de vader en de kinderen, maar ook in strijd met de zorgvuldigheidsnorm die art. 6:162 lid 2 BW beoogt te beschermen.
33. Het voorgaande betekent dat in het midden kan blijven of de vader een beroep kan doen op het blokkaderecht van artikel 1:253s BW en dat het gerecht ook niet toekomt aan een beoordeling van de in verband daarmee voorwaardelijk ingestelde eis van de moeder.
33. Nu voor het overige niet is gebleken en ook niet aannemelijk is dat de belangen van de kinderen worden geschaad bij een terugkeer naar [woonplaats], dient de omgang te worden hersteld naar hoe deze gold tot het vertrek van de moeder en de kinderen naar Nederland, zulks totdat in de bodemzaak over het gezamenlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van de kinderen zal zijn beslist.
35. De slotsom is dat het vonnis waarvan verzet zal worden bevestigd, met dien verstande dat de datum waarop de kinderen uiterlijk moeten terugkeren naar [woonplaats] dient te worden gewijzigd. Die zal worden bepaald op
woensdag 12 september 2018.
Het gerecht merkt op dat het vonnis van 8 augustus 2018 is gericht op afgifte van de kinderen aan de vader. Het ligt evenwel in de rede dat als ook de moeder terugkeert naar [woonplaats], de partijen zich gedragen conform de afspraken zoals die golden tot begin juli 2018.
36. Voor het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van dit vonnis ziet het gerecht geen aanleiding.
37. Nu het vonnis waarvan verzet zal worden bekrachtigd, hebben de eisers in het incident geen belang meer bij hun vorderingen. Het gerecht zal daarop dan ook niet beslissen.