ECLI:NL:OGEAC:2018:352

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
500.00072/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vuurwapenbezit en drugshandel met vrijspraak voor andere feiten

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 29 juni 2018 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, alsook van het invoeren van verdovende middelen. Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op 8 juni 2018, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. U.F. Dickens. De officier van justitie, mr. R.A. Koert, eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk.

De tenlastelegging omvatte onder andere het bezit van vuurwapens en munitie in de periode van 24 juni 2017 tot 19 augustus 2017, evenals het invoeren van hennep en cocaïne. Het Gerecht oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk betrokken was bij de smokkel van vuurwapens en drugs. Wel werd bewezen verklaard dat hij in het bezit was van munitie.

De rechter oordeelde dat het ongecontroleerde bezit van munitie een ernstig feit was, vooral in de context van een grootschalige drugs- en wapensmokkel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De in beslag genomen munitie en marihuana werden onttrokken aan het verkeer. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Gruijters, bijgestaan door zittingsgriffier S.M. La Croes-Virginia.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00072/18

Uitspraak: 29 juni 2018 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans alhier gedetineerd.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2018. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. U.F. Dickens, advocaat in Curaçao.
De officier van justitie, mr. R.A. Koert, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden waarvan 12 (twaalf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ten aanzien van het eerste ten laste gelegde feit conform de Richtlijnen van het Openbaar Ministerie wegens het bezit van munitie ”in de la” zal worden veroordeeld en ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:

Invoer (voorhanden hebben van) vuurwapens en munitie

1. dat hij op of omstreeks
11 juli 2017, in elk geval op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
24 juni 2017 tot 19 augustus 2017in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad
één of meerdere vuurwapensin de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en/of
één of meerdere scherpe patronen,in elk geval munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930;
(art. 3 j° art. 11 Vuurwapenverordening 1930 j° art. 1:123 Wetboek van Strafrecht)

Invoer van verdovende middelen

2. dat hij
op 11 juli 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
24 juni 2017 tot 19 augustus 2017in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in
zijnbezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend,
één of meerdere hoeveelheden cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
cocaïne, althans enige bereiding van
cocaïne, zijnde
cocaïne(een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
(artikel 3 jo 11 van de Opiumlandsverordening 1960)
3. dat hij
op 11 juli 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
24 juni 2017 tot 19 augustus 2017in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in
zijnbezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend
één of meerdere hoeveelheden hennep, althans hars die uit hennep wordt getrokken, althans een gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt (zoals hashish), zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);

(Artikel 4 jo 11-2 Opiumlandsverordening 1960)

Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Het Gerecht begrijpt de tenlastelegging aldus, dat de officier van justitie verdachte verwijt dat hij als medepleger van het incident in de St Jorisbaai moet worden aangemerkt, althans dat hij in periode daaromheen drugs en wapens voorhanden heeft gehad. In de nacht van 11 juli 2017 is in die baai vermoedelijk een hoeveelheid vuurwapens, munitie en verdovende middelen het land in gesmokkeld. Het Gerecht heeft in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geoordeeld dat zij bij deze invoer en het daaruit voortvloeiende voorhanden hebben van de contrabande betrokken zijn geweest. Naar het oordeel van het Gerecht geldt dat echter niet voor verdachte.
Vastgesteld kan worden dat verdachte in de periode na genoemd incident regelmatig telefonisch contact heeft met zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2]. Die getapte gesprekken gaan veelal kennelijk over vuurwapens die in het bezit zijn van de medeverdachten en de prijs daarvan. [medeverdachte 2] vraagt aan verdachte om een wapen voor hem te komen ophalen. Uit de tapgesprekken kan worden geconcludeerd, dat de medeverdachten willen dat Roosje hen behulpzaam is bij de verkoop van genoemde contrabande.
Verdachte ontkent echter stellig dat hij hierop in is gegaan. De bewijsmiddelen weerleggen die stelling niet; daaruit volgt niet dat verdachte daadwerkelijk wapens of drugs voorhanden heeft gehad. Van betrokkenheid van verdachte bij de invoer op 11 juli 2017 blijkt in het geheel niet. Dit leidt tot vrijspraak van feit 1 behoudens het door verdachte bekende bezit van munitie omstreeks 19 augustus 2017 en tot vrijspraak van feit 2. Voor wat betreft feit 3 geldt dat onder verdachte op 27 februari 2018 weliswaar 34 gram hennep is aangetroffen, maar deze datum valt ruimschoots buiten de tenlastegelegde periode, zodat ook hier vrijspraak volgt.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
1. dat hij op of omstreeks
11 juli 2017, in elk geval op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van24 juni 2017 tot19 augustus 2017in Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althansalleen, voorhanden heeft gehad
één of meerdere vuurwapensin de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en/oféén ofmeerderescherpepatronen,in elk geval munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930;
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Feit 1:
Overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het ongecontroleerde bezit van munitie is een ernstig feit. Het bezit heeft plaatsgevonden in de context van een grootschalige drugs- en wapensmokkel en verdachte heeft – niettegenstaande voornoemde vrijspraken – minst genomen de schijn op zich geladen samen te werken met de plegers van die smokkel. Het Gerecht weegt genoemde context als strafverzwarend mee.
Oplegging van een vrijheidsontnemende straf is op zich geïndiceerd.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte geven aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De verdachte is niet eerder voor een soortgelijk feit strafrechtelijk is veroordeeld.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen vrijheidsontnemende straf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
De munitie en de marihuana zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Feit 1 is met betrekking tot de munitie begaan. Met betrekking tot de bij gelegenheid van het onderzoek naar het feit aangetroffen marihuana, waarvan het bezit strafbaar is, stelt het Gerecht vast dat deze kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. Het ongecontroleerde bezit van de voorwerpen is in strijd met de wet en het algemeen belang. Het Gerecht zal de voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:74, 1:75 en 1:76 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Vuurwapenverordening 1930, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
heft op de voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde straf;
beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen, te weten de munitie en de marihuana.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D. Gruijters, bijgestaan door S.M. La Croes-Virginia, (zittingsgriffier), en op 29 juni 2018 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier: