ECLI:NL:OGEAC:2018:355

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
555.00014/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en bedreiging met vuurwapen in Curaçao

Op 5 juli 2018 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.J. Eisden. Tijdens de openbare terechtzitting op 14 juni 2018 eiste de officier van justitie een gevangenisstraf van acht jaren, terwijl de verdediging vrijspraak voor de poging tot doodslag bepleitte. De tenlastelegging omvatte onder andere de bedreiging van het slachtoffer met de dood en het voorhanden hebben van een vuurwapen.

Het Gerecht oordeelde dat de verdachte op 15 januari 2018, in een dronken bui, zijn echtgenote met een geladen revolver bedreigde en meermalen de trekker overhaalde, maar dat het wapen niet afging. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord met voorbedachten rade, maar het Gerecht achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten, waarbij hij zijn echtgenote in het bijzijn van hun kind bedreigde. Het Gerecht rekende het de verdachte zwaar aan dat hij geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en dat hij eerder was veroordeeld voor overtredingen van de Vuurwapenverordening.

De uiteindelijke straf die aan de verdachte werd opgelegd, was een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest. Het vonnis werd uitgesproken door rechter mr. D. Gruijters en is een duidelijke boodschap over de ernst van geweldsdelicten en de gevolgen daarvan.

Uitspraak

Parketnummer: 555.00014/18
Uitspraak: 5 juli 2018 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres],
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2018. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.J. Eisden, advocaat in Curaçao.
De officier van justitie, mr. I.R.V. Out, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder de feiten 1 (poging doodslag), 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde en overigens een strafmaatverweer gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
FEIT 1: PRIMAIR POGING MOORD CQ. DOODSLAG OP [SLACHTOFFER]
hij op of omstreeks 15 januari 2018, althans op een tijdstip in de maand januari 2018 te Curaçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf, opzettelijk en - al dan niet- met voorbedachten rade [slachtoffer], met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad, één of meermalen de trekker heeft overgehaald van een geladen revolver, terwijl dat wapen gericht was op genoemde [slachtoffer], zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 2:262/259 jo 1:119 Wetboek van Strafrecht)
SUBSIDIAIR BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT VAN [SLACHTOFFER]
hij op of omstreeks 15 januari 2018 te Curacao, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend in de directe nabijheid van eerder genoemde persoon een revolver tevoorschijn te halen en/of (vervolgens) één of meermalen de trekker heeft overgehaald van die geladen revolver terwijl dat wapen gericht was op genoemde [slachtoffer], althans te bewegen in de richting van die [slachtoffer];
(artikel 2:255 Wetboek van Strafrecht)
FEIT 2: BEDREIGING VAN [SLACHTOFFER]
hij op of omstreeks 15 januari 2018, althans in of omstreeks de maand januari 2018 te Curaçao, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met mishandeling met gebruikmaking van wapenen als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenverordening 1931, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar opzettelijk tegen genoemde [slachtoffer] dreigend gezegd:
- “ Mata mita matabu ” (vrije vertaling: “Ik zal je vermoorden” en/of
- “ E kos kumi ta bai hasi kubo aki lo bo no por brasa niun hende mas” (vrije vertaling: “Wat ik met je zult doen, heeft als gevolgd dat je niemand anders kan omhelzen”,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking geuit;
(artikel 2:255 Wetboek van Strafrecht)
FEIT 3: VUURWAPENBEZIT
hij op of omstreeks 15 januari 2018, althans op een tijdstip in de maand januari 2018 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een vuurwapen (te weten een revolver) in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, althans (een) soortgelijk(e) voor bedreiging of afdreiging geschikt(e) voorwerp(en) in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en/of munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930;
(art 3 j° 11 van de Vuurwapenverordening 1930)

3.Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A Partiële vrijspraak
Het Gerecht heeft, gelijk de officier van justitie en de raadsvrouw, uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte met betrekking tot feit 1 met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
4B Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet vaststaat, dat verdachte de trekker heeft overgehaald, noch dat het vuurwapen geladen was. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het wapen ongeladen was en dat hij het pas na het incident heeft geladen. Aldus kan opzet op de dood van het slachtoffer niet bewezen worden, aldus de raadsvrouw.
Het Gerecht overweegt als volgt. Blijkens de aangifte is een dronken en boze verdachte kort na middernacht naar de woning van aangeefster gegaan. Hij heeft zijn vuurwapen, onder het uiten van verbale doodsbedreigingen, op het voorhoofd van aangeefster gezet en hij heeft tweemaal de trekker overgehaald. In het aanvullend verhoor van aangeefster d.d. 19 januari 2018 voegt aangeefster toe dat zij, toen het wapen op haar hoofd drukte, twee klikgeluiden hoorde. Verdachte deed de revolver omlaag en bracht zijn linkerhand naar de revolver toe, kennelijk met de bedoeling om het wapen te herstellen, aldus aangeefster.
De aangifte is naar het oordeel van het Gerecht betrouwbaar en geloofwaardig, nu deze steun vindt in een ruim aantal andere bewijsmiddelen. Zo bevestigt verdachte dat hij het vuurwapen, dat bij hem thuis is aangetroffen, op haar hoofd heeft gezet. Ooggetuige [slachtoffer] bevestigt het relaas van aangeefster, in het bijzonder waar hij spreekt over het twee keer niet naar buiten gaan van de kogel.
Het Gerecht acht de – pas ter terechtzitting voor het eerst afgelegde – verklaring van verdachte, dat hij het wapen pas na het incident heeft geladen, niet geloofwaardig. Die stelling is strijdig met zijn bij de politie afgelegde verklaring en rijmt evenmin met zijn verklaring ter terechtzitting, dat hij zich voor het overige niets herinnert van het incident. Het wapen is slechts enkele uren na het incident geladen aangetroffen in de tuin van verdachte. Dat het wapen bij het incident niet is afgegaan wordt dan ook beter verklaard door de gebrekkige technische staat ervan, dan door het vermeend ongeladen zijn.
Uit de aangifte volgt, beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, onmiskenbaar dat verdachte de (volle) opzet had om aangeefster te doden. Het Gerecht acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4C Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 primair:
hij op
of omstreeks15 januari 2018,
althans op een tijdstip in de maand januari 2018te Curaçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf,
omopzettelijk
en - al dan niet- met voorbedachten rade[slachtoffer]
van het leven te beroven, met dat opzet
en -al dan niet- na kalm beraad, één ofmeermalen de trekker heeft overgehaald van een geladen revolver, terwijl dat wapen gericht was op genoemde [slachtoffer], zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 2:
hij op
of omstreeks15 januari 2018,
althans in of omstreeks de maand januari 2018te Curaçao, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling en/of met mishandeling met gebruikmaking van wapenen als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenverordening 1931,immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar opzettelijk tegen genoemde [slachtoffer] dreigend gezegd:
- “ Mata mita matabu ”
(vrije vertaling: “Ik zal je vermoorden” en/of
- “ E kos kumi ta bai hasi kubo aki lo bo no por brasa niun hende mas”
(vrije vertaling: “Wat ik met je zult doen, heeft als gevolgd dat je niemand anders kan omhelzen”,

althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking geuit;

Feit 3:
hij op
of omstreeks15 januari 2018,
althans op een tijdstip in de maand januari 2018te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,voorhanden heeft gehad een vuurwapen (te weten een revolver) in de zin van de Vuurwapenverordening 1930
, althans (een) soortgelijk(e) voor bedreiging of afdreiging geschikt(e) voorwerp(en) in de zin van de Vuurwapenverordening 1930en
/ofmunitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten, waaronder de ontbrekende woorden ‘van het leven te beroven’, zijn in de bewezenverklaring cursief weergegeven verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
4D Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in de gevallen waar de wet dit vereist in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

5.Strafbaarheid

5A Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Feit 1 primair
: poging tot doodslag.
Feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 3:
handelen in strijd met een verbod gesteld bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
5B Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

6.Oplegging van straf

Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging om zijn echtgenote op grove wijze om het leven te brengen. In een vlaag van dronken jaloezie heeft hij zich ’s nachts met een geladen revolver naar haar woning begeven. Voor de ogen van haar vijfjarige zoontje heeft hij haar verbaal met de dood bedreigd, de revolver op haar hoofd gezet en meermalen de trekker overgehaald. Het is slechts aan de gebrekkige staat van het vuurwapen te danken dat het slachtoffer aan een gruwelijke dood is ontsnapt.
Het Gerecht rekent verdachte zijn handelen zwaar aan. Zijn proceshouding geeft er blijk van dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag. Het Gerecht heeft voorts acht geslagen op de strafkaart van verdachte, waaruit blijkt dat hij, hoewel langer dan vijf jaar geleden, eerder voor overtreding van de Vuurwapenverordening tot een vrijheidsstraf is veroordeeld. Alles bijeengenomen kan niet worden volstaan met een andere dan een langdurige vrijheidsbenemende straf, als na te melden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:119, 1:136, 2:255 en 2:259 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van Vuurwapenverordening 1930, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek 4A omschreven heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek 4C omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezen verklaarde feiten de in rubriek 5A genoemde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D. Gruijters en op 5 juli 2018 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier: