ECLI:NL:OGEAC:2018:362

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
9 juli 2018
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
CUR201702283
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en rechtsverwerking in letselschadezaak na ongeval

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. R.A.P.H. Pols, dat de vordering op de naamloze vennootschap Fatum General N.V. niet was verjaard. Eiser was betrokken bij een ongeval op 7 mei 1999, veroorzaakt door een verzekerde van Fatum. Na het ongeval hebben eiser en Fatum in 2002 en 2003 onderhandelingen gevoerd over de schadevergoeding, maar deze zijn niet tot een eindafwikkeling gekomen. Eiser heeft in 2015 opnieuw contact gezocht met Fatum om de behandeling van de letselschade voort te zetten, maar Fatum weigerde dit verzoek.

Fatum, vertegenwoordigd door mr. M.R. Hammoud en R.C. Mogen, voerde aan dat de vordering van eiser was verjaard, omdat zij de schade die bij haar bekend was al had vergoed. Eiser betwistte dit en stelde dat de onderhandelingen de verjaring hadden gestuit. Het Gerecht oordeelde dat de onderhandelingen tussen partijen niet overeenkomstig de wet waren afgebroken, waardoor de verjaring van de vordering was gestuit. Het Gerecht wees de vordering van eiser toe en verklaarde dat de vordering niet was verjaard.

In reconventie voerde Fatum aan dat eiser zijn recht had verwerkt om een rechtsvordering in te stellen, maar het Gerecht verwierp dit beroep op rechtsverwerking. Het Gerecht oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtsverwerking rechtvaardigden. Het vonnis concludeerde dat Fatum in de proceskosten moest worden veroordeeld en dat de vordering in reconventie werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols,
tegen
de naamloze vennootschap
FATUM GENERAL N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud en R.C. Mogen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Fatum genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 25 oktober 2018 ter griffie ingediend;
- de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie van 16 april 2018;
- de aantekeningen van de griffier gemaakt tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei 2018, alwaar beide partijen het woord hebben gevoerd en door de gemachtigde van [eiser] een pleitnota is overgelegd.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiser] is op 7 mei 1999 betrokken geraakt bij een ongeval dat is veroorzaakt door een verzekerde van Fatum.
2.2.
In 2002 en 2003 hebben [eiser], wiens belangen werden behartigd door mr. M.J. Larmonie, en Fatum onderhandelingen gevoerd ter vaststelling van de omvang van de schade. Partijen verschilden onder meer van mening over de lange termijn gevolgen van het ongeval. Partijen hebben in september 2003 nadere vragen aan dr. W.S. Elhage gesteld betreffende het letsel en de gevolgen daarvan. Na september 2003 is het contact tussen partijen geëindigd. Bij brief van 6 januari 2004 heeft dr. Elhage nog wel de vragen beantwoord. Onduidelijk is aan wie dr. Elhage de brief heeft verzonden.
2.3.
In een telefonisch onderhoud op 5 januari 2005 met Cunningham & Lindsey, de schadebehandelaar van Fatum, laat mr. Larmonie desgevraagd weten dat [eiser] naar het buitenland is vertrokken. Cunningham & Lindsey bevestigt het telefoongesprek in een notitie van gelijke datum en schrijft, voor zover van belang, het navolgende:
“(…) Ik vertelde u dat mijn opdrachtgeefster, Fatum General Insurances N.V. geen reactie meer van u mocht ontvangen sinds haar brief 23 september 2003. Hierop vertelde u mij dat uw cliënt niet meer op het eiland woont.
(…)
In ieder geval zal ik mijn opdrachtgeefster op de hoogte brengen van de ontwikkeling in dit dossier en ik wacht verder bericht van de heer [eiser] af. Indien u nog in contact met hem mocht zijn dan verzoek ik u hem te vragen zo spoedig mogelijk contact met mij op te nemen. (…).”
2.4.
Bij brief van 25 februari 2015 heeft de nieuwe belangenbehartiger van [eiser] zich tot Fatum gewend met het verzoek de behandeling van de letselschadekwestie voort te zetten. Fatum heeft dat verzoek afgewezen.

3.Het geschil in conventie en voorwaardelijke reconventie

3.1. [
eiser] vordert in conventie, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de vordering van [eiser] op Fatum uit hoofde van het hem op 7 mei 1999 overkomen ongeval, niet is verjaard, kosten rechtens.
3.2. [
eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat partijen kort na het ongeval niet tot een eindafwikkeling van de schade konden komen, omdat er nog geen medische eindtoestand was bereikt. De omvang van de schade kon daardoor (nog) niet worden vastgesteld. Thans is er meer zicht op de beperkingen van [eiser], zodat de schadebehandeling kan worden voortgezet.
3.3.
Fatum heeft tot haar verweer gevoerd dat zij de schade van [eiser] die bij haar bekend was, reeds heeft vergoed. Voor zover [eiser] thans aanspraak maakt op vergoeding van schade, is de vordering verjaard. Indien het Gerecht tot het oordeel komt dat de vordering niet is verjaard verzoekt Fatum het Gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in voorwaardelijke reconventie voor recht te verklaren dat [eiser] zijn rechten met betrekking tot de vorderingen op Fatum uit hoofde van het ongeval van 7 mei 1999 heeft verwerkt, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4. [
eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
Fatum heeft aangevoerd dat de vordering van [eiser] is verjaard. [eiser] heeft dit gemotiveerd en onderbouwd bestreden door er op te wijzen dat de onderhandelingen tussen partijen nimmer overeenkomstig artikel 9 lid 3 LAM zijn afgebroken.
4.2.
Kort na het ongeval zijn partijen met elkaar in onderhandeling getreden ter vaststelling van de omvang van de schade. Die onderhandelingen hebben de verjaring ten opzichte van Fatum gestuit. Gelet op het bepaalde in artikel 9 lid 3 LAM begint er eerst een nieuwe verjaringstermijn te lopen vanaf het moment dat een van de partijen bij deurwaardersexploot of aangetekende brief aan de andere partij kennisgeeft dat de onderhandelingen worden afgebroken. Een dergelijke kennisgeving is noch door [eiser] noch door Fatum gedaan. De schriftelijke bevestiging van het telefoongesprek tussen mr. Larmonie en Cunningham & Lindsey van 5 januari 2005 kan niet als een dergelijke kennisgeving worden aangemerkt. Dat betekent dat de verjaring van de vordering van [eiser] op Fatum door de onderhandelingen in 2002 en 2003 is gestuit en er sindsdien geen nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen, ook al heeft [eiser] gedurende 2005 en 2015 niets van zich laten horen en was hij voor Fatum niet bereikbaar voor het voeren van onderhandelingen.
4.3.
Fatum komt evenmin een beroep op reflexwerking toe. De doelstelling van de LAM is het beschermen van verkeersslachtoffers. Die bescherming brengt met zich dat het slachtoffer c.q. de benadeelde niet richting de veroorzaker behoeft te stuiten, zolang hij in onderhandeling is met de LAM-verzekeraar. Deze onderhandelingen hebben immers doorstuitende werking. Daarbij past niet, zoals Fatum stelt, het omgekeerde scenario, namelijk dat de civiele verjaringstermijn die geldt tussen slachtoffer c.q. benadeelde en verzekerde, de in de LAM neergelegde duurstuiting opzij zou kunnen zetten.
4.4.
Het voorgaande leidt er toe dat de vordering van [eiser] niet is verjaard. De verklaring voor recht zoals gevorderd door [eiser] is toewijsbaar. Fatum zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser]. Daarmee komt het Gerecht toe aan de beoordeling van de vordering van Fatum in reconventie.
Voorwaardelijke reconventie
4.5.
Fatum heeft in reconventie aangevoerd dat [eiser] zijn recht heeft verwerkt om een rechtsvordering in te stellen. [eiser] heeft dat gemotiveerd betwist. Het beroep op rechtsverwerking faalt naar het oordeel van het Gerecht, omdat Fatum dit beroep in feite enkel heeft onderbouwd met de stelling dat [eiser] ruim tien jaar heeft stilgezeten. Enkel stilzitten zijdens een partij kan echter niet leiden tot rechtsverwerking aan de zijde van die partij. Voor het aannemen van rechtsverwerking is de aanwezigheid vereist van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij Fatum het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiser] zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken, hetzij de positie van Fatum onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval [eiser] zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Dergelijke omstandigheden zijn niet gebleken. Het laatste inhoudelijke contact tussen partijen had betrekking op het vaststellen van de omvang van de schade in verband met de onzekere toekomstschade. Dat Fatum in een bewijsrechtelijke achterstandssituatie zou zijn geraakt vindt dan ook onvoldoende steun in de dossierstukken, nu de gestelde schade waarvoor [eiser] thans vergoeding vordert juist gebaseerd is op de stelling dat zijn letsel en de daaruit voortvloeiende beperkingen zich eerst in de loop der jaren heeft verslechterd.
4.6.
Het voorgaande leidt er toe dat Fatum geen beroep op rechtsverwerking toekomt, zodat het Gerecht de vordering in reconventie afwijst. Fatum zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser].

5.De beslissing

Het Gerecht:

In conventie
- verklaart voor recht dat dat de vordering van [eiser] op Fatum uit hoofde van het hem op 7 mei 1999 overkomen ongeval, niet is verjaard;
- veroordeelt Fatum in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op NAf 267,50 aan oproepingskosten en NAf 450,- aan griffiegeld, en NAf 2.500,- aan gemachtigdensalaris (2 punten x tarief 5 ad NAf 1.250,-),
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- wijst af het meer of anders gevorderde.
In voorwaardelijke reconventie:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt Fatum in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.