ECLI:NL:OGEAC:2018:362
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verjaring en rechtsverwerking in letselschadezaak na ongeval
In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. R.A.P.H. Pols, dat de vordering op de naamloze vennootschap Fatum General N.V. niet was verjaard. Eiser was betrokken bij een ongeval op 7 mei 1999, veroorzaakt door een verzekerde van Fatum. Na het ongeval hebben eiser en Fatum in 2002 en 2003 onderhandelingen gevoerd over de schadevergoeding, maar deze zijn niet tot een eindafwikkeling gekomen. Eiser heeft in 2015 opnieuw contact gezocht met Fatum om de behandeling van de letselschade voort te zetten, maar Fatum weigerde dit verzoek.
Fatum, vertegenwoordigd door mr. M.R. Hammoud en R.C. Mogen, voerde aan dat de vordering van eiser was verjaard, omdat zij de schade die bij haar bekend was al had vergoed. Eiser betwistte dit en stelde dat de onderhandelingen de verjaring hadden gestuit. Het Gerecht oordeelde dat de onderhandelingen tussen partijen niet overeenkomstig de wet waren afgebroken, waardoor de verjaring van de vordering was gestuit. Het Gerecht wees de vordering van eiser toe en verklaarde dat de vordering niet was verjaard.
In reconventie voerde Fatum aan dat eiser zijn recht had verwerkt om een rechtsvordering in te stellen, maar het Gerecht verwierp dit beroep op rechtsverwerking. Het Gerecht oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtsverwerking rechtvaardigden. Het vonnis concludeerde dat Fatum in de proceskosten moest worden veroordeeld en dat de vordering in reconventie werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.