ECLI:NL:OGEAC:2018:364

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
CUR201800984
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding tussen Constructora Conkor C.A. en Banco del Orinoco N.V. over betalingsverplichting en compliance-kwesties

In deze zaak heeft de rechtspersoon Constructora Conkor C.A. (Conkor), gevestigd in Venezuela, een kort geding aangespannen tegen Banco del Orinoco N.V. (BdO), gevestigd in Curaçao. De procedure begon met een verzoekschrift van Conkor op 29 maart 2018, waarin zij verzocht om betaling van een bedrag van USD 471.070,81, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van het bevriezen van haar tegoeden door BdO. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 juni 2018, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

Conkor stelde dat BdO onterecht compliance-vragen opwierp die de uitbetaling van haar tegoeden vertraagden, wat zou leiden tot wanprestatie en onrechtmatige daad. BdO daarentegen voerde aan dat Conkor niet voldeed aan de wettelijke compliance-eisen, waardoor de overboeking van de gelden niet mogelijk was. Het Gerecht moest beoordelen of BdO in redelijkheid kon worden verplicht om aan de betalingsverplichting te voldoen, rekening houdend met haar verplichtingen jegens toezichthouders en de noodzaak om misbruik van haar diensten te voorkomen.

Het Gerecht oordeelde dat BdO onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat Conkor betrokken was bij witwaspraktijken, en dat de compliance-kwesties die BdO aanhaalde niet voldoende waren om de betalingsverplichting te rechtvaardigen. Uiteindelijk werd de vordering van Conkor, verminderd met een bedrag van USD 44.000,-, toegewezen, en werd BdO veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis in kort geding
In de zaak van:
de rechtspersoon naar Venezolaans recht
Constructora Conkor C.A. (Conkor),
gevestigd te Venezuela,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
tegen
de naamloze vennootschap
Banco del Orinoco N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mrs. T.E. Matroos en R.U.A. Helberg-Proctor,
Partijen zullen hierna Conkor en BdO genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Conkor heeft op 29 maart 2018 een kort geding verzoekschrift met producties ingediend. De aanvankelijk op 20 april 2018 geplande mondelinge behandeling is op verzoek van partijen aangehouden teneinde een minnelijke regeling te beproeven. De mondelinge behandeling heeft op 15 juni 2018 alsnog plaatsgevonden. Beide partijen zijn verschenen bij gemachtigde en hebben het woord gevoerd, BdO aan de hand van pleitaantekeningen, die in het dossier zijn gevoegd.
1.2.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Conkor houdt bij de BdO een lopende rekening-courant (nummer [nummer A]) met een saldo van USD 27.070,81 per 8 maart 2018, alsmede twee CD’s (genummerd [nummer B] en [nummer C]) van ieder USD 100.000,-.
2.2.
Voorts heeft Conkor een bedrag van USD 200.000,- afkomstig van Banco Santander overgemaakt naar haar rekening bij BdO, welke overboeking door BdO is bevroren en daardoor niet is bijgeschreven op de rekening van Conkor.
2.3.
Sedert medio 2017 c.q. begin 2018 probeert Conkor haar relatie met BdO te beëindigen. In dat kader heeft Conkor verzocht haar tegoeden middels bankiers cheque aan haar betaalbaar te stellen.
2.4.
Tot op heden heeft BdO geen uitvoering gegeven van het verzoek van Conkor.

3.Het Geschil

3.1.
Conkor vordert, samengevat, om BdO bij vonnis in kort geding, zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van USD 471.070,81, althans de tegenwaarde hiervan in Curaçaose Courant, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2017 tot en met de dag der algehele voldoening, met veroordeling van BdO in de proceskosten.
3.2.
Conkor stelt zich op het standpunt dat tussen partijen niet in geschil is dat BdO haar het gevorderde dient uit te betalen. BdO probeert ten onrechte compliance vragen te stellen c.q. compliance kwesties op te werpen die ongefundeerd zijn en die geen redelijk doel dienen, om op die manier uitbetaling van de tegoeden uit te stellen c.q. tegen te houden. Dat leidt tot wanprestatie c.q. onrechtmatige daad zijdens BdO.
3.3.
BdO voert ten verwere aan dat Conkor niet voldoet aan de wettelijke compliance eisen hetgeen aan het overboeken van de gelden in de weg staat, dan wel voor verhindering zorgen. Aldus heeft BdO niet onrechtmatig heeft gehandeld, dan wel kan dat haar niet worden toegerekend.

4.De beoordeling

4.1.
BdO heeft betwist dat Conkor aan BdO heeft opgedragen om een schuld bij Banco Occidental de Descuento ad USD 44.000,- te betalen. Het had vervolgens op de weg van Conkor gelegen te onderbouwen, zoals zij stelt, dat dit bedrag op haar rekening bij BdO is gedebiteerd, maar nimmer op haar schuld bij Banco Occidental de Descuento is afgeschreven. Conkor heeft dat nagelaten, zodat dit deel van de vordering als onvoldoende gemotiveerd gesteld zal worden afgewezen.
4.2.
Voor het overige zijn partijen het eens over het bedrag dat BdO namens Conkor onder zich heeft, al dan niet in bevroren staat. Tussen partijen is niet in geschil dat BdO in beginsel gehouden is tot betaling c.q. het overboeken van de overige gevorderde gelden, mede nu de gegunde termijn niet heeft geresulteerd in de overboeking van de gevorderde gelden. In het kader van de in dit kort geding te nemen beslissing ligt de vraag voor of voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter zal oordelen dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, in redelijkheid niet van BdO gevergd kan worden dat zij deze verplichting nakomt. In het kader van de daarbij te maken afweging dient te worden beoordeeld of er in de verhouding tussen BdO en Conkor gewicht dient toe te komen aan de verplichtingen van BdO jegens haar toezichthouders, alsmede haar verplichtingen die ertoe strekken dat geen misbruik van haar diensten wordt gemaakt.
4.3.
De door BdO aangehaalde compliance-onderdelen (a) tot en met (i) die in het bestand van Conkor bij de bank zouden moeten worden bijgewerkt en die volgens BdO aan overboeking van de gelden in de weg zou staan, zien op het “know your client”-beginsel. Dat beginsel heeft betrekking op het identificeren en verifiëren van de identiteit van de cliënt in het kader van de bestrijding van terrorismefinanciering en belastingontduiking. BdO is zelfstandig verantwoordelijk voor de correcte naleving daarvan. Gesteld noch gebleken is dat BdO onregelmatigheden heeft geconstateerd in de identificatie- en verificatieverplichtingen van Conkor bij aanvang van de relatie met BdO. Voor zover een deel van de verstrekte documenten inmiddels is gedateerd, hetgeen echter niet – gemotiveerd gesteld – is gebleken, kan dat zonder nadere toelichting door BdO niet zonder meer aan Conkor worden tegengeworpen. Door BdO zijn geen omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat daaraan zodanig gewicht dient te worden toegekend dat van BdO niet gevergd kan worden dat zij haar betalingsverplichtingen jegens Conkor nakomt.
4.4.
Dat geldt ook ten aanzien van de stelling van BdO dat Conkor internationaal verdacht wordt van witwassen en het voor BdO om die reden op grond van internationale verdragen en nationale regelgeving onmogelijk is om tot overboeking van de gelden over te gaan. Ter onderbouwing van haar stelling dat Conkor verdacht wordt van witwassen heeft BdO een uitdraai uit de LexisNexis database overgelegd waaruit dat zou blijken. Desgevraagd heeft BdO niet nader kunnen toelichten op welke bron de informatie uit de LexisNexis database is gebaseerd. Uit de uitdraai zelf volgt dat de verdenking van witwassen door Conkor is gebaseerd op ‘
adverse media’. Naar het oordeel van het Gerecht is dat onvoldoende om daar voorshands een concrete verdenking c.q. vervolging van Conkor voor witwassen uit te kunnen afleiden. Verdenkingen van in de LexisNexis lijst genoemde en vermoedelijk aan Conkor gelieerde vennootschappen en personen, vallen buiten de reikwijdte van de onderhavige procedure en dienen buiten beschouwing te worden gelaten. Voorts wordt er in de LexisNexis lijst melding wordt gemaakt van een website waaruit zou volgen dat de ombudsman van Venezuela verbonden zou zijn aan een aantal vennootschappen, waaronder Conkor, die zich bezig zouden houden met frauduleuze activiteiten. Naar het oordeel van het Gerecht is een verwijzing naar een website zonder nadere toelichting en zonder duidelijke verwijzing naar de bron, eveneens onvoldoende om voorshands een concrete verdenking c.q. vervolging van Conkor voor witwassen uit te kunnen afleiden.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de LexisNexis lijst naar de huidige stand van zaken en zonder nadere toelichting binnen het kader van dit kort geding, onvoldoende onderbouwing biedt voor de stelling dat Conkor betrokken is bij witwaspraktijken, althans zich schuldig zou maken aan zodanige verdachte activiteiten dat BdO op basis van internationale verdragen en nationale regelgeving niet tot overboeking van de tegoeden over zou kunnen of mogen gaan.
4.6.
Gelet op het vorenstaande zullen de vorderingen van Conkor zoals geformuleerd onder rechtsoverweging 3.1., verminderd met het bedrag van USD 44.000,-, worden toegewezen zoals hierna vermeld. BdO zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten ad NAf 1.000,= aan gemachtigdensalaris, Naf 7.500,= aan griffierechten en NAf 403,81 aan oproepingskosten.

5.De beslissing

Het Gerecht:

rechtdoende in kort geding:
-
veroordeeltBdO tot betaling aan Conkor van een bedrag van USD 427.070,81, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2017 tot en met de dag der algehele voldoening;
-
veroordeeltBdO in de proceskosten aan de zijde van Conkor tot op heden begroot op NAf 1.000,= aan gemachtigdensalaris NAf 7.500,= aan griffierechten en NAf 403,81 aan oproepingskosten;
-
verklaarthet vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-
wijst afhet meer of anders gevorderde.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2018.