ECLI:NL:OGEAC:2018:366

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
CUR201701108
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medische fout en aansprakelijkheid in knieoperatie: beoordeling van zorgvuldigheid en causaal verband

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, vordert eiser, die in 1979 een verkeersongeval heeft gehad, schadevergoeding van gedaagde, een orthopeed, wegens een vermeende medische fout tijdens een knieoperatie. Eiser stelt dat gedaagde in 2004 een verkeerde prothese heeft geplaatst en onvoldoende zorg heeft verleend na de operatie, wat heeft geleid tot blijvende klachten en uiteindelijk tot het vastzetten van de knie. De procedure begon met een inleidend verzoekschrift in juli 2017, gevolgd door verschillende processtukken en een comparitie van partijen in december 2017.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Eiser onderging in 2004 een revisie van zijn knie, waarbij gedaagde een verkeerde tibiale insert heeft geplaatst. Na de operatie bleef eiser klachten houden, wat leidde tot een second opinion en uiteindelijk tot een nieuwe prothese in 2006. Eiser diende in 2013 een klacht in bij het Medisch Tucht College, dat oordeelde dat gedaagde een fout had gemaakt, maar dat de nazorg niet tekortschietend was. In de beoordeling van de zaak staat centraal of gedaagde een medische fout heeft gemaakt en of er een causaal verband is tussen deze fout en de schade die eiser heeft geleden.

Het Gerecht concludeert dat gedaagde inderdaad een fout heeft gemaakt door de verkeerde prothese te plaatsen, maar dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het causaal verband tussen deze fout en de blijvende klachten. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. Het vonnis is uitgesproken op 25 juni 2018.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. O. Lodewica,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 18 juli 2017 ter griffie ingediend;
- de conclusie van antwoord d.d. 6 november 2017;
- de akte vermeerdering van eis zijdens [eiser] d.d. 15 december 2017;
- de akte zijdens [eiser] d.d. 18 december 2017
- de comparitie van partijen op 20 december 2017, alwaar de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht;
- de akte van uitlating zijdens [eiser] d.d. 5 maart 2018.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
In 1979 heeft [eiser] een verkeersongeval gehad, waardoor er letsel aan zijn rechter knie is ontstaan. In verband hiermee is in 1993 een knieprothese aangebracht.
2.2.
In 2003 ondervond [eiser] klachten aan de rechter knie. In verband hiermee heeft in juli 2003 een revisie van de knie plaatsgevonden. Omdat [eiser] hierna klachten bleef houden is hij in 2004 doorverwezen naar [gedaagde]. In oktober 2004 is [gedaagde] overgegaan tot de
“one stage revision”van de knie. Dit houdt in dat een nieuwe knie prothese wordt geplaatst, na het verwijderen van de oude waarbij uitgebreid wordt gespoeld met antibiotica vloeistof.
2.3.
Op 11 oktober 2004 is de oude prothese door [gedaagde] verwijderd en is er antibiotica in de knie achtergelaten Op 22 oktober 2004 vond de tweede operatie plaats waarbij een nieuwe prothese in de knie is geplaatst. Op 25 oktober 2004 heeft [gedaagde] aan [eiser] medegedeeld dat er een fout was gemaakt en dat er in zijn rechterknie een tibiale bearing/insert voor de linkerknie was aangebracht. De hersteloperatie heeft op 27 oktober 2004 plaatsgevonden. [Eiser] is vervolgens uit de kliniek ontslagen met het advies fysiotherapie te continueren.
2.4.
Ook na de operatie in 2004 bleef de knie pijnlijk. [Eiser] heeft [gedaagde] in 2005 met deze pijnklachten bezocht. In een begeleidend schrijven bij een BZV-aanvraagformulier voor een second opinion van 19 augustus 2005 schrijft [gedaagde]:
“Helaas ook na de 2e revisie klachten gehouden en een X c laat nu weer tekenen van loslating zien.”
2.5.
Eind 2005 is [eiser] voor een second opinion naar Santo Domingo gegaan. Daar is geconstateerd dat de prothese was losgeraakt en een infectie was opgetreden. Op 15 maart 2006 is er een nieuwe prothese ingebracht. Deze prothese werd na een half jaar verwijderd, omdat deze door ontstane schade aan het botweefsel niet werd verdragen. De knie van klager moest daarop worden vastgezet. Sinds zijn vertrek naar Santo Domingo in 2005 is [eiser] niet meer bij [gedaagde] op consult geweest.
2.7.
Op 20 september 2013 heeft [eiser] (
klager) een klacht over [gedaagde] (
verweerder) bij het Medisch Tucht College (MTC) ingediend. Bij beslissing van 10 april 2015 heeft het MTC de klacht deels gegrond verklaard. Uit de uitspraak van het MTC volgt, voor zover van belang, het navolgende:
“(..)Klager is in een zeer korte tijd – in de periode 11 tot 27 augustus 2004 – drie keer aan dezelfde knie geopereerd. Twee van deze operaties waren gepland, de derde is noodzakelijk geworden als gevolg van een fout waarvoor verweerder verantwoordelijk is, te weten het inbrengen van een verkeerde tibiale insert. (…) Het gaat hierbij om een kunstfout die voorkomen had kunnen worden en is aan verweerder als operateur te verwijten (..). (…)
Aanleiding voor de revisie in 2004 was het loslaten van de prothese die een jaar eerder (door een andere orthopeed) was ingebracht als gevolg van een infectie. (…) Met verweerder is het College van oordeel dat de klachten van klager zoals blijkend uit de aantekeningen van de fysiotherapeut niet noodzakelijkerwijs het gevolg behoefden te zijn van een infectie, maar ook verband kon houden met bijvoorbeeld atrofie. Toen de klachten te lang aanhielden heeft verweerder nader onderzoek laten verrichten door het maken van een röntgenfoto. De uitslag deed verweerder besluiten klager te verwijzen voor een second opinion. (…) Het College is van oordeel dat het hier door verweerder gevolgde beleid valt binnen de normen van de beroepsgroep. Bij een verdenking op een (nieuwe) infectie is puncteren of anderszins openen van de knie niet aangewezen.(…).”

3.Het geschil

3.1. [
Eiser] vordert – samengevat – , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van NAf 240.214,00 alsmede 15% buitengerechtelijke incassokosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [
Eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft een medische fout gemaakt door een verkeerde prothese in zijn rechter knie te plaatsen en vervolgens onvoldoende adequaat en zorgvuldig acht te slaan op de aanhoudende klachten van [eiser] na de hersteloperatie. Daardoor moest de knie uiteindelijk helemaal worden vastgezet en is er een beenlengte verschil ontstaan. [Eiser] lijdt daardoor schade
3.3. [
gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Centrale vraag in dit geding is of [gedaagde] bij de ingreep en in de nazorg een medische fout heeft gemaakt. Bij de beantwoording van die vraag wordt vooropgesteld dat [gedaagde] bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht dient te nemen en daarbij dient te handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. Deze norm pleegt zo te worden uitgelegd dat de hulpverlener de zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
4.2.
In onderhavig geval staat vast dat [gedaagde] tijdens de operatie in 2004 een fout heeft gemaakt door in de rechter knie een bearing van een linkerknie prothese aan te brengen. [gedaagde] heeft hierover op het ontslagformulier van [eiser] geschreven
“De tibial insert is per vergissing Links en het moet absoluut Re zijn”. Zoals het MTC heeft overwogen, gaat het hier om een fout die voorkomen had kunnen worden en is aan [gedaagde] als operateur te verwijten. [Gedaagde] heeft dat niet gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van het Gerecht is dat voldoende om aan te nemen dat [gedaagde] ter zake niet de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Dat, zoals [gedaagde] stelt, het een ‘menselijke’ fout is, doet hier niet aan af.
4.3.
Voor wat betreft de gestelde tekortkoming in de nazorg rust in beginsel op [eiser] de verplichting te bewijzen dat [gedaagde] ter zake een medische fout heeft gemaakt. Tegelijk kan van [gedaagde] worden verlangd dat hij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting dat er ter zake sprake is van tekortkomingen in de nazorg om daarmee [eiser] aanknopingspunten te bieden voor eventuele verdere bewijslevering.
4.4. [
Eiser] heeft geen medische stukken ter onderbouwing van zijn stelling ingebracht. [gedaagde] heeft tijdens de comparitie van partijen aangevoerd dat hij geen medische stukken meer heeft. Zijn kantoor heeft door tropische storm Thomas onder water gestaan. Voor een goede reconstructie van de gang van zaken na de ingreep is thans wel de beslissing van het MTC voorhanden. Uit die beslissing volgt dat het MTC de feitelijke gebeurtenissen en handelingen na de ingreep door [gedaagde] heeft beoordeeld aan de hand van het dossier van de fysiotherapeut. Op basis daarvan heeft het MTC geconcludeerd dat de nazorg door [gedaagde] na de (herstel)operatie volgens de medische standaard is verlopen. Nu [eiser] desondanks van mening is dat er tekortkomingen zijn geweest in de nazorg, is het aan hem om voldoende gemotiveerd te stellen waarin die tekortkomingen zijn gelegen en waaruit zij blijken. Het enkele feit dat [eiser] na de ingreep van [gedaagde] in 2004 klachten heeft gehouden die hebben geresulteerd in het plaatsen van een nieuwe prothese in 2006, die vervolgens na een half jaar ook weer verwijderd moest worden betekent, mede bezien in het licht van de conclusies van het MTC, niet zonder meer dat daar dus een tekortkoming in de nazorg door [gedaagde] aan ten grondslag ligt. Het had op de weg van [eiser] gelegen om, ter adstructie van zijn stelling, in ieder geval het medisch dossier van de ingrepen en behandelingen na de bemoeienissen van [gedaagde] in 2004 en 2005, in het geding te brengen. [Eiser] heeft dat nagelaten. Dat sprake zou zijn van medische tekortkomingen in de nazorg door [gedaagde] is dan ook door [eiser] onvoldoende onderbouwd, zodat het Gerecht daaraan voorbij gaat.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat enkel het plaatsen van de verkeerde bearing kan worden aangemerkt als een toerekenbare medische fout. [gedaagde] is daarom alleen aansprakelijk voor de schade die daarvan het gevolg is. De bewijslast ter zake van het causaal verband tussen de gemaakte fout en het ontstaan van letselschade ligt volgens de hoofdregel bij [eiser].
4.6.
Het uitgangspunt in het aansprakelijkheidsrecht is dat er sprake moet zijn van een condicio sine qua non-verband (csqn-verband) tussen de fout van [gedaagde] en de geleden schade. Als men de fout wegdenkt, zou de schade niet zijn ontstaan. Dit moet met ‘een redelijke mate van waarschijnlijkheid’ komen vast te staan.
4.7. [
Gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zijn fout tot gevolg heeft gehad dat er een infectie in de knie van [eiser] is opgetreden. Volgens [gedaagde] hebben aanhoudende klachten na het plaatsen van een knie prothese drie oorzaken, te weten loslating, infectie of afstoting van het ingebrachte materiaal door het lichaam. Bij elke plaatsing van een knieprothese bestaat de kans op infectie. [Eiser] had binnen tien jaar na het aanbrengen van zijn eerste knieprothese al klachten, wat volgens [gedaagde] vrij snel is. Het Gerecht begrijpt het verweer van [gedaagde] aldus dat volgens hem de bedoelde schade ook zonder de fout zou zijn ontstaan.
4.8.
De bevindingen van het MTC lijken het verweer van [gedaagde]j te onderschrijven daar waar wordt geconcludeerd dat niet noodzakelijkerwijs is gebleken dat de klachten na de operatie in 2004 het gevolg behoefde te zijn van een infectie. Daar komt bij dat zich in onderhavige zaak, los van de operatie en de fout door [gedaagde], verschillende gebeurtenissen voorgedaan die ertoe zouden kunnen hebben geleid, dan wel er toe zouden hebben kunnen bijgedragen dat de knie van [eiser] uiteindelijk is vastgezet. De in 1993 aangebrachte een knieprothese is reeds in juli 2003 gereviseerd. Nadat deze prothese los liet als gevolg van een infectie, heeft [gedaagde] de knie opnieuw gereviseerd. Vervolgens is er in maart 2006 wederom een nieuwe prothese aangebracht, nadat de prothese wederom had losgelaten en een infectie was opgetreden. Nadien is de prothese verwijderd en de knie van [eiser] vastgezet.
4.9.
Zonder nadere toelichting valt in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden niet zonder meer aan te nemen dat het vastzetten van de knie een gevolg is van de fout van [gedaagde]. De stelling dat de ervaren klachten en beperkingen volgens [eiser] na de fout van [gedaagde] zijn ontstaan kan, bezien in het licht van alle feiten en omstandigheden, geen stand houden en is evenmin doorslaggevend. Gelet hierop had het op de weg van [eiser] gelegen om, ter onderbouwing van het causaal verband, in ieder geval meer inzicht te verschaffen in de bevindingen van de artsen die na [gedaagde]j de behandeling van [eiser] op zich hebben genomen en het gestelde causale verband aan de hand daarvan toe te lichten. Nu [eiser] dat heeft nagelaten is in hoge mate onzeker of de door de [eiser] gepresenteerde klachten en beperkingen (allemaal en in de gestelde mate) gevolg zijn van de fout van [gedaagde]. [eiser] heeft daartoe onvoldoende gesteld, zodat aan nadere bewijslevering kan dan ook niet worden toegekomen.
4.10.
De slotsom is dat de vordering van [eiser] bij gebreke van voldoende onderbouwing zal worden afgewezen. [Eiser] zal in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] (begroot op nihil).

5.De beslissing

Het Gerecht:

- Wijst de vorderingen van [eiser] af ;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil,
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2018.