In deze zaak heeft eiser, wonende in Venezuela, een kort geding aangespannen tegen Banco del Orinoco N.V. (BdO), gevestigd in Curaçao. Eiser heeft op 24 mei 2018 een verzoekschrift ingediend, waarna de mondelinge behandeling op 20 juni 2018 heeft plaatsgevonden. Eiser vordert dat BdO wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van USD 83.595,17, vermeerderd met wettelijke rente, omdat BdO geen uitvoering heeft gegeven aan haar verzoek om het saldo van haar bankrekening en termijndeposito over te maken. Eiser stelt dat BdO in gebreke is gebleven en dat dit leidt tot wanprestatie.
BdO heeft als verweer aangevoerd dat het verzoek van eiser niet kon worden uitgevoerd omdat het saldo op haar rekening lager was dan het gevorderde bedrag. Het Gerecht oordeelt echter dat BdO niet zonder meer aan haar verplichtingen kan ontkomen en dat zij eiser had moeten wijzen op de noodzaak om haar overschrijvingsopdracht aan te passen. Daarnaast is er onduidelijkheid over de opzegtermijn van de termijndeposito, wat ook in het voordeel van eiser spreekt.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat BdO gehouden is tot betaling van de gevorderde bedragen en heeft de vordering van eiser toegewezen. BdO is veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is uitgesproken door rechter S.M. Christiaan op 6 juli 2018.