ECLI:NL:OGEAC:2018:372

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 juli 2018
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
Cur201601449 (voorheen 80571/2016)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bank jegens erfgenamen na overlijden rekeninghouder

In deze zaak hebben de eisers, de erfgenamen van een overleden vader, de bank aangeklaagd wegens toerekenbare tekortkoming en onrechtmatig handelen. De vader overleed op 9 oktober 2011 en had twee rekeningen bij de bank, waarvan de weduwe op 19 oktober 2011 een bedrag van de ene rekening naar haar privérekening overboekte. De eisers stellen dat de bank tekort is geschoten in haar zorgplicht door de gelden aan de weduwe uit te betalen zonder hen, als erfgenamen, te informeren. De bank betwist de vordering en stelt dat de weduwe gerechtigd was om over de rekeningen te beschikken.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de bank, gezien de omstandigheden, had moeten onderzoeken of de weduwe de enige erfgename was voordat zij de overboekingen uitvoerde. De bank heeft nagelaten om de erfgenamen te informeren, wat een schending van haar zorgplicht inhoudt. Het Gerecht heeft de vordering van de eisers toegewezen en de bank aansprakelijk gesteld voor de schade die voortvloeit uit de onrechtmatige afgifte van de gelden aan de weduwe. De bank is veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, en moet de proceskosten vergoeden aan de zijde van de eisers.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[Eiseres sub 1],
[Eiseres sub 2],
wonend in Curaçao,
3. [
[Eiser sub 3],
wonend in Nederland
eisers, verder [eisers],
gemachtigde: mr. M.O. Gomes,
tegen
de naamloze vennootschap
RBC ROYAL BANK N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in Curaçao,
gedaagde, verder de bank,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift, met producties, ingediend op 7 oktober 2016;
- de conclusie van antwoord, genomen op 13 maart 2017;
- de conclusie van repliek, genomen op 25 september 2017;
- de conclusie van dupliek, genomen op 20 november 2017.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2. [
Eisers] c.s., zijn de enige erfgenamen van hun, op [overlijdensdatum] 2011, overleden vader [naam vader] (de vader).
2.3.
Ten tijde van zijn overlijden had de vader twee rekeningen bij de bank, beide ten name van de vader en/of [naam weduwe van de vader] (de weduwe van de vader) met respectievelijk rekeningnummer [nummer A] (en/of-rekening I) en rekeningnummer [nummer B] (en/of-rekening II). De eerst genoemde en/of-rekening betrof een saldo van NAf 1.637,59. Op 9 december 2011 is er een bedrag van NAf 20.000,- ter zake van een dividenduitkering en/of terugbetaling van gekochte overheidsaandelen gestort op en/of-rekening II.
2.4.
De weduwe heeft op 19 oktober 2011 een bedrag van NAf 1.637,59 van en/of-rekening I en op16 december 2011 een bedrag van NAf 20.700,-- van en/of-rekening II overgeboekt naar een rekening op haar naam.
2.5.
Artikel 8 van de Algemene Voorwaarden die gelden tussen de bank en haar rekeninghouders, luidt als volgt. “
Met betrekking tot rekeningen, geopend ten name van twee of meer personen, zal, tenzij en voor zover met de Bank schriftelijk uitdrukkelijk anders is overeengekomen, al hetgeen één of meer van hen ten aanzien van die rekeningen verrichten voor allen verbindend zijn en zullen allen tegenover de Bank hoofdelijk en voor het geheel aansprakelijk zijn”.

3.De vordering en het verweer

3.1. [
Eisers] c.s. hebben gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de bank toerekenbaar tekort is geschoten jegens hen dan wel onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, en dat de bank daarvoor aansprakelijk is. Tevens hebben [eisers] c.s. gevorderd om de bank te veroordelen tot betaling van NAf 22.337,59, zijnde de saldi van de twee rekeningen bij de bank met de rekeningnummers [nummer A] en [nummer B], te vermeerderen met NAf 3.350,64 aan buitengerechtelijke incassokosten, alsmede met de wettelijke rente gerekend vanaf 19 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van de bank in de kosten van deze procedure. Zij baseren de vordering op de onrechtmatigheid van de afgifte van de bovengenoemde bedragen aan de weduwe waardoor de nalatenschap van wijlen [de wijlen] benadeeld is.
3.2.
De bank betwist de vordering en stelt dat zij niet toerekenbaar tekort is geschoten en ook niet onrechtmatig gehandeld heeft. Conform artikel 8 van de Algemene Voorwaarden, heeft te gelden dat al hetgeen één of meer van de rekeninghouders ten aanzien van de en/of-rekeningen verrichten voor allen verbindend is. De weduwe was dan ook gerechtigd en bevoegd om – afzonderlijk – over de bankrekeningen te beschikken, net als de vader hiertoe – afzonderlijk – bevoegd en gerechtigd was. Voorts is de bank eerst per brief van
8 mei 2015 op de hoogte gesteld van het overlijden van de vader door [eisers] c.s. De bank stelt tenslotte dat [eisers] c.s. met de vordering aan het verkeerde adres zijn. Voor zover de weduwe ten onrechte over de rekeningen heeft beschikt, moeten [eisers] c.s. haar daarop aanspreken.
3.4.
Voor zover nodig zal het Gerecht hierna op de stellingen van partijen ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vader is overleden op 9 oktober 2011 en op 19 oktober 2011 heeft de weduwe en/of-rekening I bij de bank opgeheven en het beschikbare saldo naar haar privérekening laten overboeken via een “
internal transfer”. Bij verzoekschrift hebben [eisers] c.s gesteld dat de opheffing van deze en/of rekening heeft plaatsgevonden door middel van het overleggen van een akte van overlijden van de vader. Dit is niet door de bank betwist, zodat het Gerecht daarvan uit gaat. Het Gerecht zal dan ook 19 oktober 2011 hanteren als de datum waarmee de bank bekend is geworden met het overlijden van de vader.
4.2.
Het verweer van de bank gebaseerd op artikel 8 van de Algemene Voorwaarden faalt. Uitgangspunt is dat de weduwe als mederekeninghoudster in beginsel bevoegd was opnames te doen van de en/of-rekeningen. De vraag is of de bank de gelden aan de weduwe had mogen afgeven, zonder na te gaan of er erfgenamen zijn die daarover geïnformeerd hadden moeten worden. De bijzondere maatschappelijke positie van de bank brengt met zich dat op haar jegens derden, zoals de erfgenamen – ic. [eisers] c.s. –, een zorgplicht rust die onder omstandigheden kan meebrengen dat de bank de erfgenamen eerst op de hoogte dient te stellen alvorens zij uitvoering geeft aan een in beginsel rechtsgeldig verstrekte opdracht. Daarvoor is wel nodig dat de specifieke omstandigheden van het geval de bank concreet aanleiding geven te twijfelen aan de legitimiteit van (het oogmerk van) de verstrekte opdracht en dat de bank weet dat de belangen van derden door de gewraakte transactie worden geraakt.
4.3.
Op 19 oktober 2011 is de bank door de weduwe geïnformeerd over het overlijden van de vader door overlegging van een akte van overlijden van de vader. Binnen tien dagen na diens overlijden is de weduwe overgegaan tot opheffing van en/of-rekening I met overboeking van de gelden naar een privérekening. Gesteld noch gebleken is dat zij eerder dergelijke opdrachten aan de bank had gegeven. Twee maanden later heeft de weduwe nogmaals een overboekingsopdracht aan de bank gegeven, betreffende en/of-rekening II, waarop kort daarvoor bedragen waren gestort in verband met nog door de vader gekochte overheidsaandelen. Met de wetenschap dat de vader was overleden, had de bank naar het oordeel van het Gerecht, onder deze omstandigheden eerst moeten onderzoeken of de weduwe de (enige) erfgename was, alvorens uitvoering te geven aan de (overboekings)opdrachten. De bank heeft dat nagelaten. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat de bank zijn zorgplicht jegens de erfgenamen heeft geschonden.
4.4.
Het voorgaande brengt met zich dat de vordering van [eisers] c.s. tot het geven van een verklaring voor recht dat de bank toerekenbaar tekort is geschoten, zal worden toegewezen. Hieruit vloeit voort dat de gevorderde bedragen, nu deze niet zijn betwist, zullen worden toegewezen.
4.5.
Aan het verweer van de bank dat er twee verklaringen van erfrecht overgelegd zijn en dus niet bekend is wie de wettige erfgenamen zijn gaat het Gerecht voorbij. Bij het inleidend verzoekschrift zijn overgelegd de volgende stukken: een verklaring van erfrecht van
20 december 2011, opvolgend een vonnis van 23 juni 2014 met daarop volgend een verklaring van erfrecht van 23 februari 2015. Uit deze laatste verklaring van erfrecht blijkt dat alleen [eisers] c.s., en niet ook de in de eerste verklaring genoemde [naam 1], de wettige erfgenamen zijn.
4.6.
Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten het volgende. In afwijking van de gevorderde NAf 3.350,64, zal conform hetgeen in het Procesreglement 2016 is geregeld, een bedrag van NAf 1.500,00, te weten 1½ punt van tarief 4, aan buitengerechtelijk incassokosten worden toegewezen. Tevens wordt toegewezen de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2011 tot en met de dag der algehele voldoening.
4.7.
De bank zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eisers] c.s., tot aan deze uitspraak begroot op NAf 2.000,00 aan gemachtigdensalaris (2 punten tarief 4 Procesreglement 2016) en NAf 1.080,95 aan verschotten te weten NAf 750,00 aan griffierechten, NAf 308,45 aan oproepingskosten en NAf 22,50 aan afroepingskosten.
De beslissing
Het Gerecht:
-
verklaart voor rechtdat de bank toerekenbaar tekort is geschoten jegens [eisers] c.s. en dat de bank daarvoor jegens [eisers] c.s. aansprakelijk is;
-
veroordeeltde bank om aan [eisers] te betalen het bedrag van NAf 22.337,59 te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van NAf 1.500,00 en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 oktober 2011 tot en met de dag der algehele voldoening;
-
veroordeeltde bank in de kosten van dit geding aan de zijde van [eisers] tot aan de uitspraak begroot op NAf 2.000,00 aan gemachtigdensalaris en NAf 1.080,95 aan verschotten;
-
verklaarthet vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2018.
mbm