ECLI:NL:OGEAC:2018:384

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
31 mei 2020
Zaaknummer
CUR201801577
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding tussen eiser en Banco del Orinoco N.V. over betaling van banktegoed

In deze zaak heeft eiser, wonende te Venezuela, een kort geding aangespannen tegen Banco del Orinoco N.V. (BdO), gevestigd te Curaçao, met als doel de betaling van een bedrag van USD 275.870,84, dat op zijn bankrekening bij BdO staat, te vorderen. Eiser heeft op 23 mei 2018 een verzoekschrift ingediend, waarna de mondelinge behandeling op 20 juni 2018 heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dat hij sinds april 2018 probeert zijn relatie met BdO te beëindigen en het saldo over te maken naar zijn bankrekening bij de Israel Discount Bank of New York, maar dat BdO hier geen uitvoering aan heeft gegeven.

Eiser betoogt dat BdO op basis van de algemene voorwaarden verplicht is het gevorderde bedrag uit te betalen en dat het uitblijven van de overboeking leidt tot wanprestatie of onrechtmatige daad van BdO. BdO daarentegen voert aan dat zij niet in staat is het bedrag over te maken omdat de correspondent bank de betaling niet wil verwerken, wat volgens haar niet onrechtmatig is.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat BdO onvoldoende heeft onderbouwd dat zij door toedoen van de correspondent bank in betalingsonmacht verkeert. De vordering van eiser is derhalve toegewezen, waarbij BdO is veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis in kort geding
In de zaak van:
[eiser],
wonende te Venezuela,
eiser,
gemachtigde: mr. Q.D.A. Carrega,
tegen
de naamloze vennootschap
Banco del Orinoco N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mrs. T.E. Matroos en R.U.A. Helberg-Proctor,
Partijen zullen hierna [eiser] en BdO genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
eiser] heeft op 23 mei 2018 een kort geding verzoekschrift met producties ingediend. De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2018 plaatsgevonden. Beide partijen zijn verschenen bij gemachtigde en hebben het woord gevoerd, BdO aan de hand van pleitaantekeningen, die in het dossier zijn gevoegd.
1.2.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiser] houdt bij de BdO een bankrekening (nummer [rekeningnummer]) met een saldo van USD 275.870,84 per 30 april 2018.
2.2.
Sedert april 2018 probeert [eiser] haar relatie met BdO te beëindigen en het saldo op zijn bankrekening overgemaakt te krijgen naar zijn bankrekening bij de Israel Discount Bank of New York in New York.
2.3.
Tot op heden heeft BdO geen uitvoering gegeven van het verzoek van [eiser].

3.Het geschil en de beoordeling

3.1. [
eiser] vordert, kort gezegd, om BdO bij vonnis in kort geding, zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van USD 275.870,84, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2018 tot en met de dag der algehele voldoening, met veroordeling van BdO in de proceskosten.
3.2. [
eiser] stelt zich op het standpunt dat BdO op basis van de algemene voorwaarden gehouden is het gevorderde uit te betalen. Voor het uitblijven van de overboeking heeft BdO geen valide reden gegeven. Dat leidt tot wanprestatie c.q. onrechtmatige daad zijdens BdO.
3.3.
BdO voert ten verwere aan dat zij niet in staat is om het geldbedrag over te boeken nu de correspondent bank de betaling niet wil verwerken omdat het een buitensporige en ongebruikelijke geldoverdracht zou betreffen. Aldus heeft BdO niet onrechtmatig gehandeld, dan wel kan dat haar niet worden toegerekend.
3.4.
Partijen zijn het eens over het bedrag dat BdO namens [eiser] onder zich heeft. Voorts is niet in geschil dat BdO gehouden is tot betaling c.q. het overboeken van de overige gevorderde gelden, mede nu de gegunde termijn niet heeft geresulteerd in de overboeking van de gevorderde gelden. In het kader van de in dit kort geding te nemen beslissing ligt de vraag voor of voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter zal oordelen dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, in redelijkheid niet van BdO gevergd kan worden dat zij deze verplichting nakomt. In het kader van de daarbij te maken afweging dient te worden beoordeeld of er in de verhouding tussen BdO en [eiser] gewicht dient toe te komen aan de betalingsonmacht waarin BdO stelt te verkeren.
3.5.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft BdO, gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser], onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij door toedoen van de correspondent bank niet in staat is om tot overboeking van gelden over te gaan. BdO heeft geen onderbouwing aangedragen voor haar stelling dat de correspondent bank het betalingsverzoek van BdO niet heeft verwerkt. De omvang van het in casu te overboeken bedrag is op zichzelf bezien, ook in het licht van de aangehaalde (inter)nationale regelgeving ter bestrijding van terrorismefinanciering en belastingontduiking, onvoldoende om voorshands daartoe te kunnen concluderen. Aldus heeft BdO onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij door toedoen van de correspondent bank in betalingsonmacht is komen te verkeren. Reeds om die reden ligt de vordering van [eiser] voor toewijzing gereed.
3.6.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering van [eiser] zoals geformuleerd onder rechtsoverweging 3.1. worden toegewezen zoals hierna vermeld.
4.6.
BdO zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten ad NAf 1.000,= aan gemachtigdensalaris, Naf 4.970,- aan griffierechten en NAf 510,96 aan oproepingskosten.

5.De beslissing

Het Gerecht:

rechtdoende in kort geding:
-
veroordeeltBdO tot betaling aan [eiser] van een bedrag van USD 275.870,84, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2018 tot en met de dag der algehele voldoening;
-
veroordeeltBdO in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op NAf 1.000,= aan gemachtigdensalaris Naf 4.970,- aan griffierechten en NAf 510,96 aan oproepingskosten;
-
verklaarthet vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-
wijst afhet meer of anders gevorderde.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2018.