1.2Op grond van het door verweerder gevoerde beleid, zoals neergelegd in de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Landsverordening Toelating en Uitzetting (P.B. 1966, no. 17), zoals gewijzigd en het Toelatingsbesluit (P.B. 1985, no. 57) zoals gewijzigd, van juni 2006 (de HIG) is onder paragraaf 3.2.2 bepaald dat indien de vreemdeling niet eerder is toegelaten, dan zal niet-inwilligen van de aanvraag in beginsel geen inmenging in het familie- of gezinsleven opleveren. Hier geldt dat de vreemdelingen hun familieleven in hun land van herkomst kunnen voortzetten en dat een ander land niet verplicht kan worden op basis van artikel 8 EVRM gezinshereniging toe te laten. In een dergelijk geval dient alleen bezien te worden of er voor de Nederlandse Antillen (lees: Curaçao) een positieve verplichting bestaat de aanvraag tot toelating in te willigen, om zodoende de vreemdeling in staat te stellen het familie- of gezinsleven in Curaçao voort te zetten.
Bij de HIG is voorts onder paragraaf 3.7 bepaald dat bij aanvragen voor kinderen van vreemde nationaliteit naast het – in casu – geldende normbedrag van NAf 3.750,- (NAf 3.000,- voor de echtgenote, NAf 250,- voor het kind van 4 jaar als aanvullende financiële zekerheid en NAf 500,- bruto per maand voor kinderen van 12 jaar en ouder dienen te worden bijgeteld).
Bij de berekening van het inkomen worden duurzame inkomsten uit nevenbetrekking meegeteld. Middelen van bestaan worden als duurzaam beschouwd, indien deze voor de periode van (de verlenging van) het verblijf beschikbaar zijn. De duurzaamheid moet bij werknemers worden aangetoond door het overleggen van een werkgeversverklaring.
2. Eiseres is geboren op 5 december 1999 en heeft de Haïtiaanse nationaliteit. Haar ouders verblijven sinds 1997 in Curaçao met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en hebben een in Curaçao geboren kind van vier jaar oud. Op Haïti woonde eiseres eerst bij haar oudere zuster, maar nadat die verhuisde is eiseres bij de zuster van haar vader gaan wonen die echter overleed.
De op 25 januari 2017 door eiseres ingediende aanvraag betreft een aanvraag om eerste toelating met als verblijfsdoel ‘gezinshereniging/-vorming’.
Verweerder heeft aan de afwijzende beslissing op de aanvraag, zoals gehandhaafd bij de bestreden besluiten, ten grondslag gelegd dat de vader niet aan het middelenvereiste voldoet, nu hij niet over een duurzaam maandelijks inkomen van NAf 3.750,- beschikt.
3. Eiseres betoogt tevergeefs dat verweerder bij het bestreden besluit heeft miskend dat haar vader wél over de volgens de HIG vereiste middelen van bestaan beschikt. Ook indien zou kunnen worden aangenomen dat hij een vast inkomen verdiend bij E. van Haaren-Hart (Van Haaren) van gemiddeld NAf 1.775,- aangevuld met NAf 710,73 uit bewakingswerkzaamheden en gemiddeld NAf 840,- uit onderhoudswerkzaamheden, dan komt hij niet aan het normbedrag van NAf 3.750,- dat op grond van HIG minimaal is vereist voor toelating van een gezinslid. Dat de vader meer verdient bij Van Haaren dan vermeld bedrag zou moeten blijken uit een werkgeversverklaring om aangemerkt te kunnen worden als duurzaam inkomen, maar die is niet overgelegd.
Verweerder is er bij het bestreden beschikking dan ook terecht vanuit gegaan dat het vereiste van voldoende middelen van bestaan aan de verlening van de gevraagde verblijfsvergunning in de weg stond, zodat die geweigerd kon worden op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ltu.
4. Eiseres doet voorts tevergeefs een beroep op het recht op “family life” zoals is vastgelegd in artikel 8 EVRM. Ten aanzien daarvan overweegt het Gerecht als volgt.