ECLI:NL:OGEAC:2018:99

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 maart 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
CUR201800350
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overmaking van tegoeden en verstrekking van correspondentie in kort geding

In deze zaak heeft eiser, wonende in Venezuela, een kort geding aangespannen tegen Banco del Orinoco N.V. (BDO), gevestigd te Curaçao, met als doel de overmaking van een bedrag van USD 393.395,77 van zijn spaarrekening bij BDO naar zijn bankrekening bij Bank of America in de Verenigde Staten. Eiser heeft op 2 februari 2018 een verzoekschrift ingediend, waarna een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2018. Eiser heeft BDO eerder twee overboekingsinstructies gegeven, maar deze zijn niet uitgevoerd, ondanks bevestiging van BDO. Eiser vordert ook dat BDO hem en zijn gemachtigde op de hoogte houdt van alle communicatie met betrekking tot de overboeking, en vraagt om vergoeding van buitengerechtelijke kosten.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat BDO niet verzet tegen de vordering tot overboeking van het saldo, maar heeft de verzoeken van eiser om informatie over de communicatie met correspondent banks en de buitengerechtelijke kosten afgewezen. Het Gerecht oordeelt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij rechtmatig belang heeft bij de gevraagde informatie. BDO heeft de vordering erkend en aangeboden om via een bankerscheque te betalen. Het Gerecht heeft BDO veroordeeld om het bedrag binnen twee werkdagen over te maken en heeft de proceskosten aan de zijde van eiser toegewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. S.M. Christiaan op 26 maart 2018, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
[eiser],
wonende te Venezuela,
eiser,
gemachtigde: mrs. M.W.J.H. Welten, I. Narain en O. Minguel
tegen
de naamloze vennootschap
Banco del Orinoco N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Aanstoot,
Partijen zullen hierna [eiser] en BDO genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
eiser] heeft op 2 februari 2018 een verzoekschrift in kort geding met producties ingediend. Bij e-mailbericht van 15 februari 2018 heeft BDO een productie ingebracht. Per gelijke datum heeft ook [eiser] nadere producties bij het Gerecht ingediend. Op 9 maart 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 8 maart 2018, heeft [eiser] een akte wijziging c.q. vermeerdering eis ingediend en heeft BDO bij e-mail nadere producties ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] tenslotte een ‘saldo statement’ van BDO d.d. 28 februari 2018 ingebracht. Het Gerecht heeft de productie geaccepteerd nu dit stuk is afgegeven door BDO, het overleggen daarvan geen vertraging van de zaak oplevert en evenmin in strijd is met goede proces orde.
1.2.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiser] is houder van een spaarrekening bij BDO. Op 14 september 2017 heeft [eiser] BDO twee overboekingsinstructies gegeven om een bedrag van USD 390.000,= over te boeken naar zijn bankrekening bij Bank of America (Merril Lynch).
2.2.
Bij brief van 14 december 2017 heeft BDO de goedkeuring van de overboekingsinstructies bevestigd. De gelden zijn echter desondanks niet overgeboekt naar de door [eiser] aangegeven rekening. Aan nadien door [eiser] aan BDO toegezonden aanmaningen, sommaties en ingebrekestellingen, heeft BDO tot top heden geen gevolg gegeven.
2.3.
Het saldo van de bankrekening bedraagt per 28 februari 2018, USD 393.395,77.

3.De vordering

3.1. [
eiser] vordert- na vermeerdering van eis-, kort gezegd, om BDO bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bevelen het bedrag van USD 393.395,77 over te maken op de bankrekening van [eiser] met nummer 7AG-10169 bij Bank of America, N.A. (Merrill Lynch), 701 Brickell Avenue, 7th Floor Miami, FL 3313;
II. te bevelen om de gemachtigde van [eiser] een kopie van elke uitgaande en binnenkomende communicatie aangaande de onder I. geëiste overmaking, in het bijzonder doch niet beperkt tot communicatie met correspondent banks te doen toekomen, op straffe van een dwangsom van USD 5.000,= voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
III. te bevelen om communicatie de gemachtigde van [eiser] na elke uitgaande en binnenkomende communicatie aangaande de onder (I) geëiste overmaking in het bijzonder doch niet beperkt tot communicatie met correspondent banks een kopie van betreffende communicatie toe te doen komen, op straffe van een dwangsom van USD 5.000,= voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
IV. te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten ad NAf 6.000,=;
V. te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [
eiser] stelt zich op het standpunt dat BDO wanprestatie pleegt door het geld op de rekening van [eiser] niet over te maken naar de bankrekening in de Verenigde Staten.
3.3.
BDO verzet zich niet tegen toewijzing van de vordering met uitzondering van de gevorderde afgifte van de communicatie tussen BDO en de correspondent banks en de buitengerechtelijke incassokosten.

4.De beoordeling

4.1.
BDO verzet zich niet tegen de vordering tot overboeking van het saldo op de spaarrekening van [eiser], welke per 28 februari 2018 een bedrag van USD 393.395,77 bedraagt, naar de rekening in de Verenigde Staten. De vordering zoals geformuleerd onder rechtsoverweging 3.1. sub I zal worden toegewezen zoals hierna vermeld.
4.2.
Het verzoek van [eiser] om BDO te bevelen alle in- en uitgaande correspondentie betreffende de overboeking zoals gevorderd onder 3.1. sub II en III te verstrekken, wordt afgewezen. Door [eiser] is onvoldoende gemotiveerd dat hij een rechtmatig belang heeft bij de vordering. Daartoe geldt het navolgende.
4.3.
De vordering van [eiser] ziet in de kern op het verkrijgen van schriftelijke bewijsmiddelen waarover hij niet beschikt. Indien daarvoor gewichtige redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd, hoeft degene die de bescheiden tot zijn/haar beschikking heeft deze niet te verstrekken.
4.4.
Het Gerecht begrijpt dat [eiser] om een veelheid aan informatie vraagt in de hoop dat daaruit mogelijkerwijs enige aanwijzing kan worden geput of er daadwerkelijk sprake is van de overboekingsproblematiek zoals door BDO aangegeven. Dit, vermoedelijk, in de hoop dat met die informatie BDO (alsnog) kan worden bewogen om tot overboeking van zijn tegoeden over te gaan. [eiser] heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat voorshands zou moeten worden aangenomen dat voor het door hem gestelde wantrouwen jegens BDO enige reële grond bestaat. BDO heeft immers de vordering van [eiser] erkend en aangegeven zich niet tegen overboeking te verzetten, met dien verstande dat BDO – gelet op de overboekingsproblematiek – heeft aangeboden via bankerscheque te betalen. Het voor [eiser] vereiste redelijk belang bij inzage in de veelheid aan bescheiden ten aanzien waarvan hij die inzage heeft gevorderd, ontbreekt hierdoor. De vorderingen als hiervoor weergegeven onder rechtsoverweging 3.1 onder II en III zullen worden afgewezen.
4.5.
Voor wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten geldt dat niet is gesteld dat sprake is van verrichtingen die meer omvatten dan het toezenden van een ingebrekestelling. Ook overigens is niet gebleken dat [eiser] voorafgaande aan deze procedure andere werkzaamheden heeft verricht dan die waarvan honorering al in de geliquideerde proceskosten is begrepen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden daarom afgewezen.
4.6.
BDO zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten ad NAf 1.000,= aan gemachtigdensalaris, Naf 450,= aan griffierechten en NAf 367,95 aan oproepingskosten.

5.De beslissing

Het Gerecht:

rechtdoende in kort geding:
-
beveeltBDO om haar contractuele verplichtingen jegens [eiser] na te komen door binnen 2 werkdagen na de datum van dit vonnis het gehele door [eiser] bij BDO gehouden balansbedrag, welke per 28 februari 2018 USD 393,395.77 bedraagt, over te maken op de bankrekening van [eiser] met nummer 7AG-10169 bij Bank of America, N.A. (Merrill Lynch), 701 Brickell Avenue, 7th Floor Miami, FL 3313, op zodanige wijze dat het bedrag binnen die termijn op die rekening zal zijn ontvangen;
-
veroordeeltBDO in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op NAf 1.000,= aan gemachtigdensalaris NAf 450,= aan griffierechten en NAf 367,95 aan oproepingskosten;
-
verklaarthet vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-
wijst afhet meer of anders gevorderde.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2018.