Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
1.Het procesverloop
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 4 juli 2018;
- de mondelinge behandeling op 31 januari 2019, waarbij de man in persoon is verschenen en de vrouw niet is verschenen.
2.De feiten
[kind 1], geboren op [geboortedatum] 2015 te Curaçao, en
[kind 2],geboren op [geboortedatum] 2017 te Curaçao (hierna: de minderjarigen).
3.De beoordeling
perpetuatio fori-beginsel bestaan uitzonderingen. Een aantal daarvan zijn opgenomen in het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (’s-Gravenhage, 19 oktober 1996) (hierna: Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996), dat sinds 1 mei 2011 medegelding heeft voor Curaçao. Artikel 5 lid 2 van dat verdrag bepaalt het volgende:
Onverminderd het bepaalde in artikel 7, zijn in geval van verplaatsing van de gewone verblijfplaats van het kind naar een andere Verdragsluitende Staat de autoriteiten van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats bevoegd. Deze regeling geldt krachtens artikel 3 onder b ook voor gezagsrechten. De beperking van artikel 7 speelt in deze zaak geen rol nu deze beperking betrekking heeft op het geval van ongeoorloofde overbrenging. Nu de vrouw het eenhoofdig gezag over de minderjarigen heeft, was zij bevoegd te verhuizen en is van ongeoorloofde overbrenging geen sprake geweest (vergelijk Gemeenschappelijk Hof van Justitie 21 augustus 2018, ECLI:NL:OGHACMB: 2018:167).