ECLI:NL:OGEAC:2019:145

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
CUR 201902248
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nader bevel tot afgifte van bescheiden met betrekking tot schilderijen in kort geding

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, betreft het een kort geding dat is ingesteld door BNP Paribas Jersey Trust Corporation Limited tegen verschillende gedaagden, waaronder Centennial Management N.V., United International Trust N.V. en United Trust Company N.V. Het kort geding is een vervolg op een eerder vonnis van 12 februari 2019, waarin BNP een vordering had ingesteld tot afgifte van bescheiden die waren beslagen in het kader van een bewijsbeslag. De vorderingen in dit kort geding zijn gericht op de afgifte van bescheiden met betrekking tot 11 schilderijen ter waarde van ongeveer NAf 55 miljoen, die BNP nodig heeft om haar vordering van circa USD 100 miljoen op Madame te verhalen.

De procedure begon met een verzoekschrift van BNP op 21 juni 2019, waarna de gedaagden een conclusie van eis in reconventie indienen. De zitting vond plaats op 18 juli 2019, waar de gemachtigden hun pleitnota's voorlegden. Het Gerecht heeft de vorderingen van BNP in conventie toegewezen, met een bevel aan de gedaagden om de bescheiden af te geven en hen te veroordelen tot betaling van dwangsommen bij niet-naleving. In reconventie zijn de vorderingen van de gedaagden ook gedeeltelijk toegewezen, waarbij BNP werd bevolen om bepaalde bescheiden terug te geven en dwangsommen te betalen bij niet-naleving.

Het vonnis, uitgesproken op 26 juli 2019, bevatte ook bepalingen over de proceskosten en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Het Gerecht heeft de belangen van de partijen afgewogen en de vorderingen in zowel conventie als reconventie beoordeeld, waarbij het belang van BNP bij een spoedige afgifte van de bescheiden werd erkend.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR 201902248
Vonnis in kort geding d.d. 26 juli 2019
inzake
BNP PARIBAS JERSEY TRUST CORPORATION LIMITED(‘
BNP’),
gevestigd te Bailiwick of Jersey, Verenigd Koninkrijk,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. W. Princée,
tegen

1.[GEDAAGDE SUB 1] (‘Madame’),te Le Formentor, Monaco,gedaagde,

gemachtigde: mr. L.G. Da Costa Gomez,

3.CENTENNIAL MANAGEMENT N.V. (‘Centennial’),

4.
UNITED INTERNATIONAL TRUST N.V.(‘
UIT’),
5.
UNITED TRUST COMPANY N.V.(‘
UTC’)
,
alle te Curaçao,
gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie,
gemachtigde: mr. R.B. van Hees,

1.Verloop van de procedure

1.1.
BNP heeft op 21 juni 2019 een verzoekschrift ingediend. Centennial, UIT en UTC hebben hierop een conclusie van eis in reconventie ingediend, en [gedaagde sub 2] een incidenteel verzoek tot voeging.
1.2.
Het kort geding is behandeld ter zitting van 18 juli 2019. [Gedaagde sub 2] is op haar tevoren aangekondigd verzoek en buiten bezwaar van de overige partijen toegelaten als gevoegde partij in reconventie aan de zijde van Centennial, UIT en UTC. Ter zitting hebben de gemachtigden hun pleitnota’s voorgedragen en overgelegd.
1.3.
Door BNP zijn tijdig 13 producties overgelegd, door Madame 11 en door Centennial, UIT, UTC en United Bank 42. De overige als productie ingezonden stukken zijn met het oog op artikel 57 Procesreglement en de goede procesorde buiten beschouwing gelaten en zijn niet aan het griffiedossier toegevoegd.
1.4.
Op het na het sluiten van de behandeling ontvangen e-mailbericht van mr. Princée is overeenkomstig artikel 22 Procesreglement geen acht geslagen.
1.5.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De vorderingen

2.1.
BNP vordert in conventie afgifte door Centennial, UIT, UTC en United Bank van de in alinea 39 van het verzoekschrift omschreven bescheiden, met een bevel aan Madame en [gedaagde sub 2] deze afgifte te gehengen en gedogen, alles op straffe van dwangsommen en met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de gedingkosten.
2.2.
Centennial, UIT en UTC vorderen in reconventie onder 2 tot en met 11 van hun petitum voorzieningen die ertoe strekken de gevolgen van de volgens hen onjuiste uitvoering van het op 9 november 2018 door BNP bij hen gelegd bewijsbeslag en van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 12 februari 2019 ongedaan te maken, op straffe van dwangsommen en met veroordeling van BNP in de gedingkosten.
2.3.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie
3.1.
Dit kort geding betreft een vervolg op een eerder tussen partijen gevoerd kort geding, dat heeft geleid tot het vonnis van dit Gerecht van 12 februari 2019 (ECLI:NL:OGEAC:2019:120). Bij dat vonnis is de op artikel 843a Rv gegronde vordering van BNP tot afgifte door (onder meer) Centennial, UIT en UTC van de bij het bewijsbeslag van 9 november 2018 beslagen bescheiden toegewezen en zijn Madame en [gedaagde sub 2] veroordeeld die afgifte te gehengen en gedogen. Door Madame, [gedaagde sub 2], Centennial, UIT en UTC is hoger beroep ingesteld, waarin volgens de appointering op 24 september 2019 wordt gepleit. Het verzoek van Centennial, UIT en UTC tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad is bij beschikking van het Hof van 28 februari 2019 afgewezen.
3.2.
Het spoedeisend belang van de vorderingen over en weer is voldoende gebleken, voor zover hierna niet anders wordt geoordeeld.
voorts in conventie
3.3.
In het onderhavige kort geding gaat het BNP in het bijzonder om bescheiden met betrekking tot 11 schilderijen met een waarde van ongeveer NAf 55 miljoen en mogelijke onrechtmatige en schadeveroorzakende (schijn)constructies met betrekking tot die schilderijen ter bemoeilijking van verhaal door BNP van haar vordering van circa USD 100 miljoen op Madame.
3.4.
De ook voor dit kort geding relevante feiten uit het vonnis van 12 februari 2019 gelden als hier herhaald en ingelast, evenals de overwegingen waarop de veroordelingen met betrekking tot de afgifte in dat vonnis zijn gegrond. Er bestaat, te meer gelet op de beschikking van het Hof van 28 februari 2019, geen aanleiding om in dit kort geding en in dezelfde instantie anders te oordelen over de thans aan de orde zijnde aanvullende vorderingen tot afgifte en het gehengen en gedogen daarvan. Nu de nader door BNP verlangde bescheiden door haar voldoende zijn gespecificeerd, zal de vordering in conventie worden toegewezen als hierna omschreven.
3.5.
Evenals in het vorige kort geding, is onvoldoende gebleken van gronden om de vordering ook jegens United Bank toewijsbaar te achten.
voorts in reconventie
3.6.
Op 1 maart 2019 heeft de deurwaarder het resultaat van de filtering van de (digitale) gegevens die heeft plaatsgevonden in het kader van de executie van het vonnis van 12 februari 2019 aan BNP afgegeven. Daarop zien de reconventionele vorderingen van door Madame, [gedaagde sub 2] en Centennial, UIT en UTC.
3.7.
Het verweer van BNP dat (internationale) bevoegdheid van het Gerecht ontbreekt kan niet slagen. Het gaat om gesteld onrechtmatig handelen in het kader van een executie die alhier heeft plaatsgevonden, terwijl bovendien voldoende samenhang bestaat met de vordering in conventie. Dat in het bij het Hof aanhangige hoger beroep door Centennial, UIT en UTC - samengevat - ongedaanmaking wordt gevorderd van hetgeen ter uitvoering van het vonnis in eerste aanleg is uitgevoerd, staat niet aan de ontvankelijkheid van Centennial, UIT en UTC in de weg.
3.8.
Naar tussen partijen niet in geschil is, bevinden zich in dit filterresultaat ook bescheiden waarvoor het beslag niet bedoeld was en die derhalve niet voor BNP bestemd waren. In hoeverre dit aan Centennial, UIT en UTC zelf te wijten is geweest, zoals BNP stelt en door hen wordt betwist, kan hier in het midden blijven. Van BNP kan hoe dan ook worden verlangd dat zij de bescheiden waarop de reconventionele vordering van Centennial, UIT en UTC betrekking heeft - bescheiden van vóór 5 juli 2015 en correspondentie met advocaten - aan hen teruggeeft, eventuele kopieën daarvan vernietigt en (verder) gebruik van die bescheiden staakt. De door Centennial, UIT en UTC onder 2 tot en met […] 9 en 11 van hun petitum gevorderde voorzieningen acht het Gerecht toewijsbaar als hierna omschreven. Voor verdergaande voorzieningen bestaat naar het voorlopig oordeel van het Gerecht onvoldoende grond en (spoedeisend) belang. Wat betreft de onder 7 van het petitum bedoelde papieren bescheiden geldt daarbij dat ter zitting door BNP is gesteld dat de aan haar afgegeven map dezelfde bescheiden betreft als de bij Centennial, UIT en UTC door de deurwaarder onder zich genomen papieren bescheiden, van welke (map met) bescheiden Centennial, UIT en UTC reeds een kopie hebben ontvangen.
3.9.
Vorderingonderdeel 10 van Centennial, UIT en UTC strekt tot vergoeding door BNP van het bedrag van NAf 14.479,49 dat zij ingevolge een op 1 juli 2019 gewezen kort geding-vonnis aan de deurwaarder (hebben) moeten betalen. Partijen twisten over de vraag of deze kosten in eerste instantie onder de voor rekening van de beslaglegger komende beslagkosten vallen, of dat het hier een afzonderlijke, door Centennial, UIT en UTC na afronding van het beslag aan de deurwaarder gegeven opdracht tot inventarisatie betreft. Het feit dat de deurwaarder zijn factuur aan de ‘United Entiteiten’ heeft gericht duidt op dat laatste. Dat neemt echter niet weg dat het opstellen van overzichten van in beslag genomen bescheiden tot op zekere hoogte in redelijkheid onder de beslagkosten dienen te worden geschaard, die (in eerste instantie, totdat in rechte over die kosten is beslist) voor rekening van de beslaglegger dienen te komen. Dat pleit voor het standpunt van Centennial, UIT en UTC. Bij wijze van voorziening als bedoeld in artikel 438 lid 2 Rv en vooruitlopend op een eventueel oordeel van de bodemrechter, zal beslist worden dat BNP (voorlopig) de helft van de nadere deurwaarderskosten, voor zover door Centennial, UIT en UTC voldaan, voor haar rekening dient te nemen.
voorts in conventie en voorts in reconventie
3.10.
De termijnen waarbinnen aan de te geven bevelen en dient te worden voldaan zullen, ter beperking van het risico van executiegeschillen en met het oog op een ordentelijke afwikkeling, wat ruimer worden bepaald dan door partijen gevorderd. De dwangsommen zullen worden gemaximeerd. In weerwil van de daartegen gemaakte bezwaren, zal het vonnis, gelet op de belangen van de eisende partijen bij spoedige voldoening, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Bij de uitkomst van het geding passen beslissingen over de proceskosten als hierna omschreven.

4.Beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
in conventie
4.1.
wijst af de vordering jegens United Bank;
4.2.
beveelt Centennial, UIT en UTC om binnen drie weken na de uitspraak van dit vonnis de onder 39 van het verzoekschrift van BNP omschreven bescheiden over de periode vanaf 6 juli 2015 aan de lokale gemachtigde van BNP af te geven, zulks op straffe van een door hen aan BNP te verbeuren dwangsom van NAf 150.000,- per dag dat zij of één van hen niet aan dit bevel voldoen of voldoet, tot een maximum van NAf 3.000.000 is bereikt;
4.3.
beveelt Madame en [gedaagde sub 2] te gehengen en gedogen dat Centennial, UIT en UTC aan het bevel als vermeld onder 4.2 voldoen, zulks op straffe van een door hen aan BNP te verbeuren dwangsom van NAf 150.000,- per dag dat zij of één van hen niet aan dit bevel voldoen of voldoet, tot een maximum van NAf 3.000.000 is bereikt;
4.4.
veroordeelt Madame, [gedaagde sub 2], Centennial, UIT en UTC hoofdelijk in de proceskosten aan de zijde van BNP gerezen, tot op heden begroot op NAf 1.912,95 aan oproepingskosten, NAf 450 aan griffierecht en NAf 1.500 voor salaris gemachtigde, te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op NAf 250,- zonder betekening en NAf 400,- in geval van betekening, en indien deze kosten niet binnen veertien dagen zijn betaald te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
4.5.
veroordeelt BNP in de proceskosten aan de zijde van United Bank gerezen, tot op heden begroot op NAf 1.500,-, te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op NAf 250,- zonder betekening en NAf 400,- in geval van betekening, en indien deze kosten niet binnen veertien dagen zijn betaald te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
in reconventie
4.6.
beveelt BNP om binnen drie weken na de uitspraak van dit vonnis de uit de bewijsbeslagen afkomstige bescheiden van vóór 5 juli 2015 en correspondentie met advocaten aan Centennial, UIT en UTC terug te geven en alle (papieren en/of digitale) kopieën daarvan te vernietigen;
4.7.
beveelt BNP om binnen drie weken na de uitspraak van dit vonnis alle derden die over één of meer (papieren en/of digitale kopieën) van de onder 4.6 bedoelde bescheiden beschikken te instrueren die bescheiden binnen een week aan Centennial, UIT en UTC terug te geven en alle (papieren en/of digitale) kopieën daarvan te vernietigen;
4.8.
beveelt BNP om binnen vier weken na de uitspraak van dit vonnis aan Centennial, UIT en UTC voldoende bewijs te verstrekken dat zij aan de bevelen onder 4.6 en 4.7 heeft voldaan;
4.9.
veroordeelt BNP tot betaling van een dwangsom aan Centennial, UIT en UTC van NAf 150.000,- per dag dat zij niet aan een of meer van de haar onder 4.6, 4.7 en 4.8 gegeven bevelen voldoet, tot een maximum van NAf 3.000.000 is bereikt;
4.10.
veroordeelt BNP om - na ontvangst van een bewijs dat de factuur van de deurwaarder door of namen hen is voldaan - aan Centennial, UIT en UTC te betalen NAf 7.239,75, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf de vijftiende dag na de ontvangst van bedoeld bewijs;
4.11.
veroordeelt BNP in de proceskosten aan de zijde van Centennial, UIT en UTC gerezen, tot op heden begroot op NAf 750,-, te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op NAf 250,- zonder betekening en NAf 400,- in geval van betekening, en indien deze kosten niet binnen veertien dagen zijn betaald te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
4.12.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.13.
wijst af het meer of anders gevorderde;
4.14.
compenseert de proceskosten voor het overige aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en op 26 juli 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.