Uitspraak
Tegenspraak
Onderzoek van de zaak
De verdediging heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde en (subsidiair) dat de verdachte wordt vrijgesproken van de gehele tenlastelegging, met uitzondering van de feiten 1 en 2.
Tenlastelegging
Het uitlokken van die moord in de periode van 2 juni 2012 tot en met 5 mei 2013 in Curaçao.
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van het Gerecht
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
Inzake feit 4 (Maximus):
Dit neemt niet weg dat de rechter ambtshalve, op verzoek van de verdediging en op vordering van het OM alsnog de toevoeging aan het dossier van bepaalde stukken kan gelasten. Ook dat is in deze zaak in ruime mate gebeurd. Waar concreet werd gemaakt waarom die stukken relevant zouden kunnen zijn voor deze zaak, zijn deze toegevoegd aan het dossier. Waar die relevantie niet aannemelijk is gemaakt, en de verzoeken meer het karakter droegen van een “fishing expedition”, zijn deze afgewezen.
Dat het OM (doelbewust) stukken heeft achtergehouden om de belangen van de verdachte te schaden is in het geheel niet aannemelijk geworden.
Het Gerecht stelt op grond van deze mededeling van de officier van justitie, in samenhang met de tekst van het door [getuige 2] ondertekende schikkingsvoorstel, vast dat aan de schikking met [getuige 2] niet de voorwaarde is verbonden dat hij enige verklaring zou afleggen.
De beoordeling van de betrouwbaarheid van die verklaringen komt aan de orde bij de waardering van het bewijs.
Het niet ten spoedigste opmaken van proces-verbaal levert een normschending op.
Inzake Feit 5 (Passaat):
Schorsing van de vervolging
Vrijspraak van feit 5 (Passaat)
De Aanschrijving in kwestie was gebaseerd op de in art. 39 lid 1, onder a, van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen, aan de Minister van Financiën gegeven bevoegdheid om nadere regels te geven voor de uitvoering van de Belastingverordening.
In de Aanschrijving stond, kort gezegd, dat de verdachte, als minister, vooruitlopend op de (uiteindelijk op 6 januari 2012 in werking getreden) vastlegging van de inkeerregeling in de Landsverordening Belastingvoorzieningen 2011, het goed vindt dat:
a.) indien de belastingplichtige inkeert (alsnog juiste/volledige aangifte doet of alsnog juiste en volledige inlichtingen verstrekt in ruil voor een relatief laag belastingtarief), voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de belastinginspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid van eerdere aangiften bekend is geworden;
b.) indien daarbij het bij de Aanschrijving gevoegde formulier: “verklaring vrijwillige verbetering” wordt gebruikt;
die aangifte/verstrekking die
met ingang van de dagtekening van de Aanschrijvingen tot het moment van inwerkingtreding van de Landsverordening Belastingvoorzieningen 2011 wordt gedaan, zal worden behandeld volgens de in die Landsverordening gestelde bepalingen inzake de vrijwillige verbetering.
Het OM stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van antedatering, nu de persconferentie op 7 april 2011 volgens haar niet gezien kan worden als de ingangsdatum van de Aanschrijving. Het OM beroept zich daarbij onder meer op een proces-verbaal van bevindingen van het uitkijken van de videobeelden van die persconferentie, waarin is vermeld dat tijdens de persconferentie weliswaar is gesproken over het voornemen van de regering om burgers voordeel te bieden om met geld terug te keren uit het buitenland, maar dat de woorden “Aanschrijving” en “inkeerregeling” niet worden genoemd. In de visie van het OM was de datering op 7 april 2011 daarom wel in strijd met de waarheid.
Het Gerecht zal later op deze kwestie – antedatering of niet - terugkomen en om praktische redenen eerst onderzoeken of voldoende bewijs voorhanden is voor de overige bestanddelen van dit feit, in het bijzonder of er sprake is van het voor de bewezenverklaring van dit feit vereiste oogmerk om de Aanschrijving als echt en onvervalst te gebruiken.
Vast staat dat [broer verdachte] een op 11 april 2011 gedateerd verzoek om inkeer heeft gedaan.
Dat verband moet er dan logischerwijs in hebben bestaan dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [broer verdachte] de Aanschrijving nodig had om zo snel mogelijk een inkeerverzoek te doen, nog voordat de belastinginspecteur bekend zou worden met het feit dat [broer verdachte] onjuiste/onvolledige aangiften had gedaan.
Volgens [naam adviseur] kwam [broer verdachte] bij hem, reagerend op de Aanschrijving. [naam adviseur] heeft verklaard dat [broer verdachte] de Aanschrijving ofwel in zijn bezit had, ofwel dat [naam adviseur] hem daarover heeft verteld. [broer verdachte] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen op de vraag wie hem had ingelicht over de inkeerregeling van 7 april 2011, alsook op de vraag hoe het kan dat hij al op 6 april 2011 met [naam adviseur] over die inkeerregeling sprak.
Verder blijkt uit een e-mail van 8 april 2011 van [naam direkteur douane] aan [naam adviseur], in de ambtelijke aanloop naar de totstandkoming van de Aanschrijving, dat de Minister niet wilde dat gebruik werd gemaakt van een ministeriële regeling, omdat die langs de Directie Wetgeving Juridische Zaken zou moeten gaan en dan waarschijnlijk vertraging zou oplopen en daarnaast automatisch publicatie zou moeten volgen om hem in werking te laten treden, iets wat de minister niet wilde. In de mail wordt vermeld dat men daarom op een Aanschrijving is uitgekomen, die het voordeel heeft dat de ondertekening en bekendmaking, conform diens wens, in handen van de minister is.
Ook uit de verklaring van de getuige [naam hoofd SBAB] blijkt dat de minister niet wilde dat de Aanschrijving zou worden gepubliceerd.
Dit leidt tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om de – op 7 april 2011 gedateerde – Aanschrijving, als echt en onvervalst te gebruiken of te doen gebruiken.
Bewezenverklaring
een of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode
1 maart 201211 april 2012 tot en met
1 januari 201520 maart 2014 te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,als ambtenaar
en/of een met enige openbare dienst voortdurend of tijdelijk belast persoon,
(zijnde minister van Financiën
), opzettelijk (een hoeveelheid) geld, te weten een bedrag van
(ongeveer
) (in totaal
)ANG. 450.000,- (subsidiegeld toebehorende aan (een in opdracht van verdachte opgerichte stichting) [NAAM STICHTING 1]),
in elk geval geld en/of geldswaardig papierdat hij, verdachte,
(telkens)in zijn bediening (als ambtenaar
en/of met enige openbare dienst voortdurend of tijdelijk belast persoon) onder zich had, heeft verduisterd
en/of (opzettelijk) heeft toegelaten dat dat door een ander weggenomen of verduisterd is,
/hebbenhij, verdachte,
en/of zijn mededader(s)toen en aldaar
(telkens)opzettelijk
een of meergeldbedrag
(en
) (al dan niet tijdelijk)onttrokken aan
zijn/hun
(ambtelijke)bestemming door
dit/deze geldbedrag
(en
)niet
en/of niet tijdig en/of niet volledigaf te (doen) dragen aan die [NAAM STICHTING 1],
althans af te (doen) storten bij een bancaire instelling en/of geldtransportbedrijf,
of omstreeks deperiode van 1 maart 2012 tot en met 1 januari 2015 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft
/hebbengemaakt van
één of meervalse
of vervalstegeschriften, te weten facturen
en offertesen aanmaningen op naam van [bedrijfsnaam 1] (Hierna [bedrijfsnaam 1]),
(een)geschrift
(en
) datdie bestemd
was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren die
/datgeschrift
(en
) (telkens
)echt
en onvervalsten
/ofopzettelijk zodanig
(e
)geschrift
(en
)heeft afgeleverd
en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en
/ofzijn mededader
s (telkens
)wist(en
) of redelijkerwijs moest(en) vermoedendat die
/datgeschrift
(en
)bestemd
was/waren voor zodanig gebruik,
/ofzijn mededader
(s
)deze facturen
en/of offertesen
/ofaanmaningen
telkens heeft/hebben
opgenomen in de administratie van [NAAM STICHTING 1] en/of heeftverspreid/laten verspreiden aan de
(SOAB
)
of vervalsinghierin dat in die facturen
en offertesen aanmaningen
(telkens) een fictief
en/of een te hoogbedrag voor werkzaamheden van bovengenoemde bedrijf was vermeld
en/of was opgenomenterwijl deze werkzaamheden niet
en/of gedeeltelijk en/of tegen een lager bedragzijn uitgevoerd,
/ofmedeverdachte [medeverdachte 3] en
/oféén of meer anderen op
of omstreeks5 mei 2013 te Curaçao, opzettelijk en
al dan nietmet voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven
heeft/hebben beroofd, immers
heeft/hebben voornoemde [medeverdachte 2] en
/of[medeverdachte 3] en
/of één of meeranderen opzettelijk en
/ofna kalm beraad en rustig overleg met gebruikmaking van een vuurwapen, meerdere kogels op
(het lichaam van) en/of in de richting van (het lichaam van)voornoemde [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan die [slachtoffer] meerdere verwondingen en
/ofletsels heeft bekomen en die [slachtoffer] aan die letsels en
/ofverwondingen is overleden,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,in
of omstreeksde periode 30 november 2012 tot en met 5 mei 2013 te Curaçao opzettelijk heeft uitgelokt door giften en
/ofbeloften
en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingendoor
/oféén
of meerander
ente vragen en
/ofop te dragen om [slachtoffer] te vermoorden en
/of
/of één of meer anderenals vergoeding voor de moord op [slachtoffer] een aanzienlijk geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en
/ofte betalen voor het (mede)plegen van de moord op [slachtoffer] en
/of
De bewijsmiddelen en de waardering van het bewijs
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 (Germanium):
Hij heeft verklaard dat hij zelf met het idee is gekomen om voor de verbetering van het sportcomplex [naam sportcomplex] te [naam wijk 1] subsidie aan te vragen bij zijn ministerie. De verdachte was minister van 10 oktober 2010 tot 30 september 2012. Na toekenning en uitbetaling van de subsidie op de bankrekening van de stichting hebben anderen, op verzoek van de verdachte, contante geldbedragen van die rekening opgenomen en aan hem gegeven. De verdachte heeft verklaard dat hij die gelden deels uitgegeven en deels overgemaakt naar een beleggingsbedrijf in Estland. Als mw. [naam directrice bedrijf 1], de directrice van [bedrijfsnaam 1], verklaart dat zij op mijn verzoek eerst offertes heeft opgemaakt en later facturen en aanmaningen, dan klopt dat, aldus verdachte. Op een gegeven moment heeft de verdachte aan mw. [naam directrice bedrijf 1] verzocht bewijs op te maken waaruit zou moeten blijken dat de werkzaamheden aan het sportcomplex al waren verricht, terwijl dat niet het geval was. (1)
Het Gerecht zal de verdachte ten aanzien van de verduistering vrijspreken van het onderdeel medeplegen, nu niet kan worden bewezen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Immers, niet bewezen kan worden dat die anderen eveneens het opzet hadden op het opzettelijk verduisteren van de subsidiegelden.
Ten aanzien van feit 4 (Maximus):
Daarnaast moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat betrokkenen anderen belasten of de waarheid verdraaien om hun eigen rol kleiner te maken. Behoedzaamheid is dus geboden bij de beoordeling van verklaringen die wijzen naar een opdrachtgever, in die zin, dat nog meer dan gewoonlijk telt welke getuige wat zegt, hoe die getuige dat weet, en of die getuige betrouwbaar is.
Tegelijkertijd vloeit uit de aard van de zaak voort dat, ook wanneer een getuigenverklaring op één of meer onderdelen onjuist moet worden geacht en/of in strijd met verklaringen van andere getuigen, dit niet zonder meer meebrengt dat de gehele verklaring als onbetrouwbaar buiten beschouwing moet worden gelaten.
[medeverdachte 3] is ook als verdachte aangemerkt in het onderzoek magnus, maar heeft nooit terechtgestaan voor de moord op [slachtoffer]. [medeverdachte 3] is op of omstreeks 17 mei 2013 om het leven gebracht. Zijn lichaam is zonder hoofd, armen en benen aangetroffen.
[bijnaam medeverdachte 4] is eveneens als verdachte aangemerkt in het onderzoek naar de dood van [slachtoffer], maar ook hij heeft niet terechtgestaan voor de moord. [bijnaam medeverdachte 4] is op 6 september 2013 in zijn cel in Barber door verhanging om het leven gekomen, aldus de conclusie uit het rapport van de Landsrecherche naar zijn dood.
[medeverdachte 1] is inmiddels in eerste en tweede aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 jaar voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer]. Zijn cassatieberoep loopt nog bij de Hoge Raad, zodat zijn veroordeling nog niet onherroepelijk is.
moet zijngeweest, en dat mensen zeggen dat ze [medeverdachte 1] hebben gezien met al dat geld, niet de betrouwbaarheid aan diens eerdere verklaring, dat [bijnaam medeverdachte 4] hem had verteld dat [medeverdachte 1] als opdrachtgever betrokken was.
Zijn verklaring op 6 juni 2018 in het hoger beroep in de zaak tegen [medeverdachte 1] luidt op dit punt:
“Kijk… in eerste instantie heb ik hem, hem er buiten gehouden. In eerste aanleg heb ik [bij naam medeverdachte 1] met alles er buiten gehouden. Hij is vrijgesproken, hij heeft een schorsing gekregen. Ik heb hem naar huis laten gaan. Ik heb alles op mij genomen. Maar later hoorde ik dat ie me genaaid heeft, qua betaling. Toen dacht ik he dan ben je niet eerlijk, terwijl ik verwacht dat ie een eerlijke man is. Toen dacht ik dan nou ga ik de waarheid spreken. En de waarheid is gewoon, hij is daar gekomen om [bijnaam medeverdachte 4] opdracht te geven om mij te betalen om [slachtoffer] te vermoorden. Dat is gewoon de waarheid klaar.
[naam partner medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] haar zelf heeft verteld dat hij de schutter was, dat hij de opdracht van [medeverdachte 4] had gekregen en dat [medeverdachte 1] voor het plegen van de moord had betaald. [naam by-side medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] haar had verteld dat hij in opdracht van [medeverdachte 4] en [bij naam medeverdachte 1] “de President”had geliquideerd.
Daarnaast wordt voor de betrokkenheid van [medeverdachte 1] steun gevonden in de verklaringen van de medewerkers van [bedrijfsnaam 2] en in de SMS-berichten tussen [medeverdachte 1] en de verdachte. Deze zullen eveneens hierna worden besproken.
Wel moet de betrouwbaarheid van de door deze getuige afgelegde verklaringen worden getoetst en mag een eventuele bewezenverklaring niet alleen of in beslissende mate op deze verklaring worden gebaseerd. Het Gerecht zal zich daarvan in het hierna volgende rekenschap geven.
Ik heb van [bijnaam medeverdachte 3] gehoord dat er op zondag 5 mei 2013 een vergadering had plaatsgevonden in de garage van [bijnaam medeverdachte 4] om de moord op [slachtoffer] te beramen. [bij naam medeverdachte 1] was erbij. [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam medeverdachte 4] ook. Hij heeft het plan met de betrokkenen besproken. Hij heeft in eerste instantie gezegd dat ze [slachtoffer] moesten overvallen. Pas in de loop van de dag (…) is de opdracht veranderd. Toen is gezegd dat ze [slachtoffer] moesten vermoorden.(16)
Ik blijf bij mijn eerder afgelegde verklaring. (…) Iedereen weet dat [bij naam medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 4] contact hadden. (…) [verdachte] en [bijnaam medeverdachte 4] hadden geen contact. Daarom liep alles juist via [bij naam medeverdachte 1]. (…) In gesprekken met [bijnaam medeverdachte 3] heeft hij mij over de rol van [bij naam medeverdachte 1] en de moord op [slachtoffer] verteld. (…) wat er op 5 mei 2013 in de garage is besproken over de moord op [slachtoffer] heb ik van [bijnaam medeverdachte 3] gehoord. Over dat het plan vlak voor het incident is gewijzigd heb ik zowel van [bijnaam medeverdachte 3] als [bijnaam medeverdachte 2] gehoord. (…) [bijnaam medeverdachte 4] heeft mij verteld dat hij de opdrachtgever was voor de overval op de [naam boot]. Dat [bijnaam medeverdachte 4] geld had geleend van [verdachte] om de overval te financieren, is mij ook verteld. In verband met het risico op achterhaling van mijn identiteit vertel ik alleen aan de rechter-commissaris hoe ik dit weet. (…) [bijnaam medeverdachte 4] sprak niet veel. [bijnaam medeverdachte 4] heeft alleen [naam boot] met mij besproken. Doordat ze geld van [verdachte] hadden geleend en deze niet konden terugbetalen, moesten ze de opdracht van [verdachte], het vermoorden van [slachtoffer], uitvoeren. [verdachte] zei tegen [bijnaam medeverdachte 4]: “Hasi bo kos”(doe je ding). Over [slachtoffer] heeft [bijnaam medeverdachte 4] niet veel gezegd. Wel heeft [bijnaam medeverdachte 4] tegen mij gezegd dat [slachtoffer] de politie had getipt dat in het huis van [naam 1] geld was.(17)
Het Gerecht overweegt voorts dat het feit dat [getuige 2] in zijn verklaring van 4 oktober 2017 niet direct de naam van de verdachte heeft genoemd, eerder een contra-indicatie dan steun oplevert voor de door de verdediging geponeerde stelling dat [getuige 2]’s verklaring zou zijn “gekocht”. [getuige 2] heeft de naam van de verdachte pas - in relatie tot de moord - genoemd toen hem daar in het verhoor van 26 oktober 2017 expliciet naar werd gevraagd.
“Dit heeft [medeverdachte 4] mij persoonlijk verteld”, echter niet tot de conclusie dat [bijnaam medeverdachte 4] de naam van de verdachte aan [getuige 2] zou hebben genoemd. Het Gerecht begrijpt de aangehaalde passage, mede in het licht van [getuige 2]’s eerdere stellige verklaring dat zijn broer geen naam had genoemd, zo, dat [bijnaam medeverdachte 4] [getuige 2] persoonlijk heeft verteld dat hij een klusje moest doen voor een persoon bij [bedrijfsnaam 2], de potentiele (machtige) man die achter [bijnaam medeverdachte 4] en [bij naam medeverdachte 1] stond, zonder dat daarbij de naam van de verdachte is gevallen, maar dat [getuige 2] hieruit zelf, op de vraag van de verbalisant wat hij nog meer kon verklaren over [verdachte], de conclusie heeft getrokken dat zijn broer daarmee de verdachte bedoelde.
Dat zou als volgt zijn gegaan.
De informant was ’s nachts in de omgeving van de woning van de verdachte aan de [naam straat] aanwezig, toen één van de overvallers (een naam wordt niet genoemd) van de tweede overval op het [naam hotel]-Hotel, aan de verdachte kwam vragen of hij interesse had in de buit van die overval. De verdachte zou gezegd hebben daar geen interesse in te hebben, maar wel een andere taak voor hem te hebben. Hij vroeg of de overvaller iemand koud kon maken voor hem. Hij zei daarbij dat het ging om [slachtoffer]. Achterin de auto waarmee de overvaller was gekomen, zat [bijnaam medeverdachte 4]. De overvaller was de chauffeur. De verdachte stond buiten de auto en kon door de geblindeerde ramen van de auto [bijnaam medeverdachte 4] niet zien. De informant stond dichtbij de auto en kon [bijnaam medeverdachte 4] wel zien. Vervolgens vertrok de auto en de verdachte bleef achter. Diezelfde nacht kwam de auto met [bijnaam medeverdachte 4] terug. In de auto zat toen ook [medeverdachte 1]. Beiden zaten voorin. De informant was op dat moment in de buurt van de verdachte. [medeverdachte 1] heeft toen de verdachte aangesproken met de volgende woorden:”ma tende ku bo tin un trabou mi a bin tume.”Op dat moment keek de verdachte de informant aan, waaruit hij begreep dat hij weg moest gaan. Van het vervolg weet de informant dus niets meer. De informant begreep hieruit dat [medeverdachte 1] het aanbod om [slachtoffer] te vermoorden kwam aannemen.
Daarnaast heeft [getuige 1] de (informant)code van de informant niet genoteerd, en kan hij zich die ook niet meer herinneren. Hierdoor kan de identiteit van de informant niet meer achterhaald worden en is de mogelijkheid om de informant – al dan niet als bedreigde getuige - te ondervragen, verloren gegaan.
na de tweede overvalop een juwelier bij het [naam hotel] Hotel (waarvan uit het dossier blijkt dat deze op 2 juni 2012 plaatsvond), terwijl [getuige 1] in zijn verhoren bij de rechter-commissaris verklaart dit enkele dagen
na de moordop [slachtoffer] van de informant te hebben gehoord.
Op 8 juli 2015 verklaart [getuige 3] dat hij tijdens een gelijktijdig verblijf in het cellencomplex te Barber
van [bijnaam gedetineerde] heeft gehoorddat [bijnaam medeverdachte 2] [slachtoffer] had doodgeschoten en dat [bijnaam medeverdachte 3] zijn chauffeur was. [bijnaam gedetineerde] vertelde verder dat [bijnaam medeverdachte 4] en [bij naam medeverdachte 1] geld van [naam 3] en [broer verdachte] hadden gekregen om de moord te organiseren en dat [bij naam medeverdachte 1] het vuurwapen van de verdachte heeft gekregen. [bijnaam gedetineerde] zei tegen [getuige 3] dat hij dit allemaal van [bijnaam medeverdachte 4] had gehoord. Volgens [getuige 3] heeft hij niet van anderen gehoord wie de moord hebben gepleegd. In zijn verhoor op 10 juli 2015 blijft [getuige 3] bij die verklaring.
[bijnaam medeverdachte 4] zelfhem in de maand na het Carnaval, toen zij tijdens een feest aan het chillen waren bij de woning van [bijnaam medeverdachte 4] in Koraalspecht, heeft verteld dat er een onderhandeling gaande was tussen [bij naam medeverdachte 1] en de verdachte over een werk-opdracht die ze moesten uitvoeren, waarbij de opdracht was om [slachtoffer] te vermoorden. [bijnaam medeverdachte 4] zou [getuige 3] bij die gelegenheid hebben gevraagd of hij kon zorgen voor een gestolen auto die ze nodig zouden hebben. [bijnaam medeverdachte 4] zou [getuige 3] ook hebben verteld dat de verdachte degene is die [medeverdachte 1] heeft betaald om de moord op [slachtoffer] uit te voeren.
[getuige 5] heeft dit tegenover de politie echter niet bevestigd. Hij was niet bereid nader te verklaren als niet aan zijn voorwaarden zou worden voldaan.
[getuige 6] heeft zeker in april gezien dat [medeverdachte 1] wegging met enveloppen. Hij had geen idee wat er in die enveloppen zat maar hij vond het vreemd wat ze deden en hij kreeg er een raar gevoel bij.
[getuige 6] had voor de moord ook een keer gezien dat [medeverdachte 1] met een gevulde bruine papieren zak het kantoor binnen was gekomen en ook weer had verlaten. Toen hij vervolgens ging kijken op het kantoor van de verdachte stond deze met een soortgelijke papieren zak in zijn handen. Toen [getuige 6] binnenkwam draaide de verdachte zich om. Het was voor [getuige 6] duidelijk dat de verdachte niet wilde dat hij kon zien wat er in de zak zat.
[getuige 6] vond het ook vreemd dat de verdachte omging met [medeverdachte 1], die bekend stond om zijn drugshandel. Hij snapte de combinatie niet.
Volgens [getuige 6] was het afwijkend dat iemand een groot contant bedrag ontving. Hij heeft nooit meegemaakt dat er grotere bedragen dan 1500 à 2000 gulden contant werden betaald en dat betrof dan salarisbetalingen aan het personeel. (20 en 21)
[getuige 7] zag dan dat [bij naam medeverdachte 1] bij binnenkomst niets in zijn zakken had. Als de deur van het kantoor van de verdachte dichtgaat praten ze een tijdje dan gaat [bij naam medeverdachte 1] via de tussendeur weer weg. Dan loopt [bij naam medeverdachte 1] naar buiten met zijn hand in zijn broekzak. [getuige 7] zag dan aan de vorm in zijn broekzak dat het een pak bankbiljetten was. Hij heeft [bij naam medeverdachte 1] ook wel zien weglopen met zo’n A4 envelop en dan weer eenmaal dubbel gevouwen. [getuige 7] kon aan de breedte en lengte zien dat het geld was.
e bezoeken van de broer van [bij naam medeverdachte 1]:
[naam bestuurder v.d stichting] begreep niet waarom zo’n figuur bij hen op kantoor kwam. Zij begreep de band niet tussen de verdachte en [bij naam medeverdachte 1]. Toen zij een keer het kantoor van de verdachte binnenliep, waar ook [medeverdachte 1] zat, stopten zij met praten. (26)
De stelling van de verdediging dat deze getuigen de verdachte in strijd met de waarheid hebben belast omdat zij daar zelf een persoonlijk belang bij zouden hebben is niet onderbouwd en is ook op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Daarbij vinden de verklaringen van [getuige 6] en [getuige 7] steun in elkaar, maar ook in de getuigenverklaring van [naam bestuurder v.d stichting]. Daarbij komt dat het rapport waarover [getuige 6] verklaart ook daadwerkelijk is aangetroffen en dat ook de getuige [getuige 8] verklaart over de bezoeken van de broer van [medeverdachte 1] aan [bedrijfsnaam 2]. Dat in de verschillende verklaringen van de verschillende getuigen op detailniveau discrepanties worden gevonden, of dat data en tijden niet overeenkomen met objectieve gegevens zoals de urenregistratie, tast naar het oordeel van het Gerecht in het geheel niet de betrouwbaarheid aan van de hoofdlijn die duidelijk uit hun verklaringen naar voren komt, namelijk dat [medeverdachte 1] zowel voor als na de moord meerdere malen bij [bedrijfsnaam 2] op verdachtes kantoor op bezoek is geweest, dat die bezoeken een vreemd en heimelijk karakter droegen en dat [medeverdachte 1] en zijn broer het bedrijf verlieten met enveloppen die vermoedelijk gevuld waren met geld.
Verder verdient nog aantekening dat de verdachte, op de vraag of de broer van [medeverdachte 1] het kantoor van [bedrijfsnaam 2] wel eens had bezocht, heeft geantwoord: “Nee, niet dat ik weet “,terwijl uit de verklaringen van de medewerkers van [bedrijfsnaam 2] blijkt dat de verdachte die broer, na een aanvankelijke poging om hem te ontlopen, op zijn kantoor heeft ontvangen.
“Mi ruman e amigu no tei e dianan aki pa judami traha eta afo ora ma bin wak e aki”
(Mijn ruman, de vriend is er deze dagen niet om me bij het werk te helpen. Hij is in het buitenland toen ik hier kwam kijken)
Strafbaarheid van de verdachte
Oplegging van straf
Iedere moord schokt de samenleving. Maar van een op klaarlichte dag, op een drukbezocht strand, op bestelling uitgevoerde liquidatie van een van de meest populaire politici van Curaçao, die zich nota bene in het bijzonder sterk maakte voor de strijd tegen corruptie op alle niveaus in de samenleving, gaat tevens het signaal uit dat macht en geweld gaan boven democratie en recht.
Dat signaal schept angst en wantrouwen in de samenleving, beperkt burgers en politici in de mate waarin zij zich vrij voelen om hun mening te geven en bereidt zo de weg naar een samenleving waarin alleen het recht van de sterkste geldt. Ook hiervoor moet de verdachte verantwoordelijk worden gehouden.
In de zaak Germanium heeft op 15 augustus 2016 een doorzoeking plaatsgevonden bij het bedrijf van de verdachte. In de zaak Maximus is de verdachte op 24 juli 2014 in verzekering gesteld.
Schadevergoeding
Een berekening of uitsplitsing van de schade ontbreekt, waardoor niet duidelijk is welke schadepost(en) en ten aanzien van wie van hen zij precies aan hun vordering ten grondslag leggen en waardoor ook overigens de gegrondheid van die vordering aan de hand van de door het Burgerlijk Wetboek gegeven criteria niet kan worden beoordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
gevangenisstrafvoor de
28 (achtentwintig) jaren;
NAf 4.815,- (zegge: vierduizend achthonderdvijftien gulden),en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partijen;
NAf 4.815,- (zegge: vierduizend achthonderdvijftien gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
34 (vierendertig)dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;