Op 27 september 2019 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao een ontnemingsbeslissing genomen in de zaak tegen de veroordeelde, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor het gewoonte maken van witwassen. De vordering van het openbaar ministerie was gericht op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op USD 7.333.408,99. De veroordeelde had in de periode van 1 januari 2011 tot en met 6 juli 2015 strafbare feiten gepleegd, waarvoor hij een voorwaardelijke gevangenisstraf van vierentwintig maanden had gekregen, naast de verbeurdverklaring van verschillende geldbedragen. Tijdens de zittingen werd het wederrechtelijk verkregen voordeel door het gerecht vastgesteld op ANG 4.491.130,57, na aftrek van kosten en betalingen aan subagenten. Het gerecht oordeelde dat de draagkracht van de veroordeelde niet voldoende was om het bedrag te voldoen, maar dat er geen aanleiding was voor matiging van de ontnemingsmaatregel. De beslissing werd genomen op basis van artikel 1:59 en 1:77 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veroordeelde werd verplicht tot betaling aan het Land ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.