ECLI:NL:OGEAC:2019:207

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
ontnemingsbeslissing blauw
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. S.M. van Lieshout
  • mr. F. Kruiswijk
  • mr. M. Witteman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing in verband met witwassen en wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 27 september 2019 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao een ontnemingsbeslissing genomen in een zaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij witwassen. De veroordeelde, geboren in 1984, had een vordering van het openbaar ministerie ontvangen om een geldbedrag van EUR 85.495,47 en USD 831.105,24 te betalen aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De feiten die aan deze beslissing ten grondslag lagen, vonden plaats tussen 1 januari 2011 en 6 juli 2015, waarbij de veroordeelde een voorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden had gekregen voor het gewoonte maken van witwassen. De beslissing volgde op meerdere zittingen, waarbij het gerecht de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging heeft overwogen.

De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat moest worden op een aanzienlijk bedrag, gebaseerd op een totale omzet van ruim 26 miljoen USD en bijna 3 miljoen EUR. De verdediging betwistte deze schatting en voerde aan dat de commissie lager was en dat er kosten in mindering moesten worden gebracht. Het gerecht oordeelde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen en schatte dit op USD 561.882,98 en EUR 56.996,96. Uiteindelijk werd het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat vastgesteld op ANG 738.896,51, met de verplichting voor de veroordeelde om dit bedrag aan het Land te betalen. Bij gebreke van betaling zou vervangende hechtenis worden toegepast.

De beslissing is gegrond op artikel 1:59 en 1:77 van het Wetboek van Strafrecht, en het gerecht concludeerde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn voor de ontneming. De draagkracht van de veroordeelde werd ook overwogen, maar er was geen aanleiding voor matiging van het bedrag. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer: 810.00005 (ontneming)
Uitspraak: 27 september 2019
Tegenspraak
Beslissing van dit gerecht van 27 september 2019, gegeven op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats],
wonende [adres], [woonplaats].
Procesverloop
Het openbaar ministerie heeft een ongedateerde vordering ingediend voor de terechtzitting van 23 februari 2018 die inhoudt dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van
EUR 85.495,47 en USD 831.105,24.
De veroordeelde is bij vonnis van het gerecht van heden in de strafzaak veroordeeld ter zake van - kort gezegd en voor zover hier van belang – een gewoonte maken van witwassen (feit 1). Deze feiten zijn gepleegd op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 en met 6 juli 2015. Aan de veroordeelde is een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van achttien maanden, met verbeurdverklaring van onder meer een geldbedrag van USD 3.501,-.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 februari 2018, 14 juni 2018, 15 februari 2019, 24, 25 en 28 juni 2019, 6 en 7 augustus 2019 en 6 september 2019.
Het gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan het Land ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van EUR 85.495,47 en USD 831.105,24. Hij heeft voor de precieze berekening verwezen naar het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel in het dossier.
Dit proces-verbaal houdt wat die berekening betreft in dat het voordeel is gebaseerd op een totale omzet van ruim 26 miljoen USD en bijna 3 miljoen EUR, die de veroordeelde volgens de bij [ALPHABETHREEKS 1] aangetroffen boekhouding in de tenlastegelegde periode met swipen in Curaçao respectievelijk Colombia heeft gerealiseerd, vermenigvuldigd met een commissie van 3%, vermeerderd met een commissie van ruim USD 23.000,- uit eigen swipes.
Deze commissie van 3% is het gemiddelde van in de Excel-sheets vermelde aan veroordeelde uitbetaalde bedragen aan commissie over de door hem geswipete bedragen. Zonder een onderbouwde tegenberekening heeft het openbaar ministerie geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dat percentage, aldus de officier van justitie ter terechtzitting. De veroordeelde heeft geen deugdelijk onderbouwde kosten opgevoerd die in directe relatie staan tot het voltooien van de strafbare feiten waaruit het voordeel afkomstig is, zodat er om die reden geen aftrek moet worden toegepast.
Standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities bepleit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een aanzienlijk lager bedrag dan door de officier van justitie berekend. Zij heeft daartoe – kort gezegd - gesteld dat de veroordeelde een maximale – want concurrerende – commissie berekende van 2%, hetgeen door de getuige [getuige 1] ter zitting van het gerecht ook is bevestigd, en dat daarnaast nog een aantal nader omschreven kosten zoals huur en personeelskosten daarvan afgetrokken dienen te worden.
Oordeel van het gerecht
Het gerecht acht aannemelijk geworden dat de veroordeelde door middel van of uit de baten van het onder 1. bewezenverklaarde feit waarvoor hij is veroordeeld en uit andere, soortgelijke feiten, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Het gerecht schat, met overneming van de bewijsmiddelen en de overwegingen met betrekking tot het witgewassen bedrag, zoals opgenomen in het vonnis in de strafzaak van heden, het wederrechtelijk verkregen voordeel op USD 538.444,52 en EUR 56.996,96.
Daarnaast vordert de officier van justitie de ontneming van een bedrag van USD 23.438,46, zijnde de uit een Excel bestand “[bedrijfsnaam 1]” onder de code LZ USA en LZ Internet blijkende commissie van door de veroordeelde verrichte eigen swipes, dus buiten [ALPHABETHREEKS 1] om, in de periode juli tot en met december 2013. [1] De veroordeelde heeft ter terechtzitting van 24 juni 2019 weliswaar weersproken dat hij eigen pinapparaten had om te swipen, maar heeft wel erkend dat hij pinapparaten had, bestemd voor zijn eigen (telefoon)bedrijf.
Nu de veroordeelde geen uitleg heeft kunnen geven over de in bovenbedoeld Excel bestand achter zijn agentcode vermelde commissie, is het gerecht van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat ook de swipes waarop die commissies betrekking hebben, door hem zijn verricht.
De veroordeelde heeft dus in totaal een bedrag van USD 561.882,98 en
EUR 56.996,96 aan wederrechtelijk verkregen voordeel genoten. Deze bedragen staan, naar de koers van 6 juli 2015 van 1,79 ANG per USD en van 1,98 ANG per Euro, gelijk aan ANG 1.005.770,53 +ANG 112.853,98 =ANG 1.118.624,51.
De veroordeelde heeft gesteld dat hij maandelijks ANG 4.632,- betaalde aan huur voor de kantoorruimte aan de [naam straat] en ANG 2.400,- per maand aan salaris voor een medewerkster, welke kosten volgens hem in mindering moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft een huurovereenkomst d.d. 10 oktober 2014 in het geding gebracht, waaruit blijkt dat hij met ingang van 1 november 2014 een bedrag van ANG 4.632,- betaalde voor de huur van de door hem gebruikte kantoorruimte. Het gerecht acht aannemelijk dat de veroordeelde ook in de periode daaraan voorafgaand een vergelijkbare vergoeding heeft betaald voor het gebruik van de kantoorruimte. Hoewel de veroordeelde vanuit die ruimte ook nog zijn reguliere telefoonbedrijf dreef, gaat het gerecht er, mede gelet op de omvang van de door de veroordeelde verrichte swipe-activiteiten, voorts van uit dat die ruimte overwegend werd gebruikt voor het swipen, zodat het totale bedrag aan huur over de bewezenverklaarde periode (54 maanden) wordt gesteld op ANG 250.128,-.
Ook acht het gerecht, eveneens gelet op de omvang van de door de veroordeelde verrichte swipe-activiteiten, aannemelijk dat hij een bedrag van ANG 2.400,- per maand aan personeelskosten heeft gehad, in totaal over de gehele bewezenverklaarde periode (54 maanden) dus een bedrag van ANG 129.600,-.
Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet geen rekening worden gehouden met de te verwachten fiscale consequenties van de voordeelsontneming door deze in mindering te brengen op het geschatte bedrag, aangezien, voor zover belasting verschuldigd is over wederrechtelijk verkregen voordeel, die belastingheffing weer ongedaan wordt gemaakt indien en voor zover dat voordeel wordt ontnomen (ECLI:NL:HR:1998:ZD0947).
Voor zover er in het geval van de veroordeelde, op het moment van de huiszoekingen, nog door de veroordeelde geswipete bedragen op de bankrekeningen van [ALPHABETHREEKS 1] stonden, over welke bedragen hij niet langer kon beschikken, maar die hij wel (deels) aan zijn klanten heeft moeten terugbetalen en nog zal moeten terugbetalen, overweegt het gerecht dat niet is gebleken welke klanten en welke bedragen het hier betreft, zodat daarmee geen rekening kan worden gehouden.
Gelet op al het bovenstaande schat het gerecht het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op ANG 1.118.624,51 minus ANG 379.728,- = ANG 738.896,51.
Verplichting tot betaling aan het Land
Redelijke termijn
Voor zover het gerecht uit de beschikbare stukken heeft kunnen afleiden, heeft de officier van justitie op de terechtzitting van 23 februari 2018 de vordering gedaan als bedoeld in art. 1:77 van het Wetboek van Strafrecht. Het gerecht beschouwt daarom die datum als aanvang van de voor de ontneming op zijn redelijkheid te beoordelen termijn.
Nu de beslissing op de vordering plaatsvindt binnen twee jaar na aanvang van die termijn, is er ten aanzien van de ontneming geen sprake van overschrijding daarvan, zodat op die grond geen aftrek zal plaatsvinden.
Draagkracht
Het gerecht overweegt dat in een ontnemingsprocedure de draagkracht alleen dan met vrucht aan de orde kan worden gesteld indien duidelijk is dat de huidige en redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zullen zijn om het te betalen bedrag te voldoen.
Nog afgezien van het feit dat de veroordeelde als opbrengst van de strafbare feiten de beschikking heeft (gehad) over een netto geldbedrag van ruim ANG 700.000,-, dat tot nu toe niet is terugbetaald, en hij voorts door het opstarten van een bedrijf weer over inkomsten beschikt, is er geen sprake van de hierboven bedoelde situatie, zodat er geen aanleiding is voor matiging.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 1:59 en 1:77 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Het gerecht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
ANG 738.896,51 (zevenhonderdachtendertigduizend achthonderdzesennegentig gulden en eenenvijftig cent);
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan het Land ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
ANG 738.896,51 (zevenhonderdachtendertigduizend achthonderdzesennegentig gulden en eenenvijftig cent);
Bepaalt dat bij gebreke van volledige betaling of verhaal vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
2 (twee) jaar.
Deze beslissing is gegeven door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, bijgestaan door mr. F. Kruiswijk, zittingsgriffier en is op 27 september 2019 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Witteman uitgesproken ter openbare terechtzitting van het gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen W.V.V., opgemaakt in de wettelijke vorm op 18 mei 2015 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1], Zaaksdossier [verdachte], zelf genummerde ordner 8 bijlage 41, blz. 4 en 5.