Op 27 september 2019 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao een ontnemingsbeslissing genomen in een zaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij witwassen. De veroordeelde, geboren in 1984, had een vordering van het openbaar ministerie ontvangen om een geldbedrag van EUR 85.495,47 en USD 831.105,24 te betalen aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De feiten die aan deze beslissing ten grondslag lagen, vonden plaats tussen 1 januari 2011 en 6 juli 2015, waarbij de veroordeelde een voorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden had gekregen voor het gewoonte maken van witwassen. De beslissing volgde op meerdere zittingen, waarbij het gerecht de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging heeft overwogen.
De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat moest worden op een aanzienlijk bedrag, gebaseerd op een totale omzet van ruim 26 miljoen USD en bijna 3 miljoen EUR. De verdediging betwistte deze schatting en voerde aan dat de commissie lager was en dat er kosten in mindering moesten worden gebracht. Het gerecht oordeelde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen en schatte dit op USD 561.882,98 en EUR 56.996,96. Uiteindelijk werd het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat vastgesteld op ANG 738.896,51, met de verplichting voor de veroordeelde om dit bedrag aan het Land te betalen. Bij gebreke van betaling zou vervangende hechtenis worden toegepast.
De beslissing is gegrond op artikel 1:59 en 1:77 van het Wetboek van Strafrecht, en het gerecht concludeerde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn voor de ontneming. De draagkracht van de veroordeelde werd ook overwogen, maar er was geen aanleiding voor matiging van het bedrag. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.