ECLI:NL:OGEAC:2019:218

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
Cur201903646
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring en schorsing primaire beschikking

In deze zaak heeft verzoeker, de minister van Justitie, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen ter schorsing van een primaire beschikking die hem in vreemdelingenbewaring heeft gesteld. De primaire beschikking, die op 14 februari 2019 is genomen, bepaalt dat verzoeker uiterlijk op 14 maart 2019 uit Curaçao moet worden verwijderd en gedurende drie jaren niet tot het land zal worden toegelaten. Verzoeker heeft op 1 maart 2019 een pro forma bezwaar ingediend tegen deze beschikking, gevolgd door een aanvullend bezwaar op 23 april 2019. Op 4 juli 2019 heeft hij beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om op zijn bezwaar te beslissen. Het Gerecht heeft verweerder op 2 augustus 2019 opgedragen om binnen een maand op het bezwaar te beslissen.

Op 9 september 2019 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar dit heeft hij op 20 september 2019 ingetrokken. Op 27 september 2019 heeft hij opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, ditmaal met betrekking tot de primaire beschikking. De openbare behandeling van dit verzoek vond plaats op 2 oktober 2019. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk geen samenhang vertoont met het aanhangige beroep, omdat verzoeker pas ter zitting heeft aangegeven dat het verzoek gericht was tegen de beschikking op bezwaar, terwijl het verzoekschrift enkel de primaire beschikking noemde.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat verzoeker in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door pas ter zitting te stellen dat het verzoek om voorlopige voorziening gericht was tegen de beschikking op bezwaar. Hierdoor is er geen materiële connexiteit met de hoofdzaak en dient het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het Gerecht heeft ook overwogen dat er geen sprake is van schending van artikel 5 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, omdat verzoeker niet eerder een verzoek om schorsing heeft ingediend. De beslissing is op 4 oktober 2019 uitgesproken door rechter N.M. Martinez, in aanwezigheid van griffier H.L. Loef.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Beslissing

op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening van:

[verzoeker],

verzoeker,
gemachtigden: mrs. M. Elzinga-Soumah en G.C.A. Scheperboer-Parris, advocaten,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mrs. S.X.T. Hato en G.B. Steward.

Procesverloop

Bij beschikking van 14 februari 2019 heeft verweerder bepaald dat verzoeker in vreemdelingenbewaring wordt gesteld en uiterlijk 14 maart 2019 uit Curaçao wordt verwijderd en gedurende een periode van drie jaren niet tot het land Curaçao zal worden toegelaten (de primaire beschikking).
Op 1 maart 2019 heeft verzoeker tegen de primaire beschikking een pro forma bezwaar ingediend bij verweerder.
Op 23 april 2019 heeft verzoeker een aanvullend bezwaar ingediend.
Op 4 juli 2019 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om te beschikken op zijn bezwaar van 1 maart 2019.
Bij uitspraak van 2 augustus 2019 heeft het Gerecht verweerder opgedragen om uiterlijk binnen één maand na datum van die uitspraak een beslissing op het bezwaar van 1 maart 2019 te nemen.
Verzoeker heeft op 9 september 2019 het Gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen strekkende tot schorsing van de op grond van de primaire beschikking bevolen bewaring (CUR201903214).
Verzoeker heeft op 20 september 2019 bij e-mailbericht de voorlopige voorziening in de zaak CUR201903214 ingetrokken.
Verzoeker heeft op 27 september 2019 het Gerecht wederom verzocht een voorlopige voorziening te treffen strekkende tot schorsing van de op grond van de primaire beschikking bevolen bewaring (CUR201903646).
De openbare behandeling van het verzoek heeft ter zitting van het Gerecht op 2 oktober 2019 plaatsgevonden. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen1.Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Lar kunnen natuurlijk personen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.

Op grond van artikel 55 zijn de personen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, bevoegd een bezwaarschrift in te dienen bij het bestuursorgaan dat de beschikking heeft genomen, en het beroep bedoeld in artikel 7, eerste lid, pas in te stellen nadat het bestuursorgaan op het bezwaarschrift heeft beslist.
Op grond van artikel 85, eerste lid, kan een beschikking, waaromtrent een bestuurlijke heroverweging plaatsvindt, op verzoek van de indiener geheel of gedeeltelijk worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen doel. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel, als in de eerste volzin bedoeld.
2. Het Gerecht stelt vast dat in het verzoekschrift om een voorlopige voorziening wordt verzocht om schorsing van de primaire beschikking. Eerst ter zitting heeft verzoeker naar voren gebracht dat verweerder bij besluit van 19 september 2019 een beschikking op het bezwaar van verzoeker heeft genomen (de beschikking op bezwaar) en dat het verzoek moet worden opgevat als een verzoek om schorsing van de beschikking op bezwaar. Het Gerecht volgt verzoeker niet in zijn stelling en overweegt daartoe het volgende.
2.1.
Ofschoon het laakbaar is dat verweerder niet de beschikking op bezwaar heeft overgelegd, en hiermee niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting, was het aan verzoeker om het Gerecht op de hoogte te stellen dat het verzoek om een voorlopige voorziening inmiddels was gericht tegen de beschikking op bezwaar. Door pas ter zitting te betogen dat het verzoek om een voorlopige voorziening is gericht tegen de beschikking op bezwaar handelt verzoeker in strijd met de goede procesorde. Het Gerecht en verweerder hebben het verzoek om een voorlopige voorziening immers voorbereid als te zijn gericht tegen de primaire beschikking, nu in het verzoekschrift enkel de primaire beschikking wordt genoemd en ook alle gronden zijn gericht tegen die beschikking.
2.2.
Doordat thans niet in geschil is dat verzoeker beroep heeft ingesteld tegen de beschikking op bezwaar (CUR201903512), terwijl het verzoek om voorlopige voorziening tot schorsing van de primaire beschikking strekt, vertoont dat verzoek inhoudelijk geen samenhang met het aanhangige beroep. Aldus is ten aanzien van de voorlopige voorziening geen sprake (meer) van (materiële) connexiteit met de hoofdzaak. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Overigens overweegt het Gerecht het volgende. Ten aanzien van het betoog van verzoeker dat artikel 5, tweede en vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden, nu de inbewaringstelling nimmer ambtshalve is onderworpen aan een rechterlijke toetsing, oordeelt het Gerecht dat de omstandigheid dat de inbewaringstelling niet eerder door een rechter op zitting is behandeld, op zichzelf niet maakt dat niet van een effectief rechtsmiddel tegen de inbewaringstelling kan worden gesproken. Het Gerecht overweegt daartoe dat verzoeker op 1 maart 2019 een pro forma bezwaar tegen de primaire beschikking heeft ingediend bij verweerder. Verzoeker had gelijktijdig met het indienen van het bezwaarschrift het Gerecht kunnen verzoeken de primaire beschikking geheel of gedeeltelijk te schorsen. Verzoeker heeft echter pas eerst op 9 september 2019 het Gerecht verzocht de primaire beschikking geheel of gedeeltelijk te schorsen. Dit verzoek heeft hij op 20 september 2019 ingetrokken. Op 27 september 2019 heeft verzoeker wederom het Gerecht verzocht de primaire beschikking geheel of gedeeltelijk te schorsen. Dat verzoeker niet eerder een verzoek als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Lar heeft ingediend, komt voor zijn rekening. Er is dan ook geen sprake van schending van artikel 5 van het EVRM. Het betoog slaagt niet.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet verzoek
niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N.M. Martinez, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2019 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. H.L. Loef, griffier.
Tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.