Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Beslissing
[verzoeker],
de minister van Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
wijsthet verzoek om voorlopige voorziening
af.
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Op 9 oktober 2019 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoeker die in vreemdelingenbewaring was gesteld en waarvan de verwijdering uit Curaçao was bevolen. De verzoeker had een voorlopige voorziening aangevraagd om de schorsing van zijn verwijdering en ongewenstverklaring te bewerkstelligen, met als argument dat hij afhankelijk was van zijn drie minderjarige kinderen die in Curaçao wonen en een geldige verblijfsvergunning hebben. Het Gerecht oordeelde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van familieleven tussen hem en zijn kinderen, aangezien hij geen juridische of biologische vader was van de kinderen en geen bewijs had geleverd van zijn betrokkenheid bij hun zorg en opvoeding. Het Gerecht concludeerde dat de verwijdering en ongewenstverklaring rechtmatig waren, gezien de overtredingen van de vreemdelingenwetgeving door de verzoeker.
Daarnaast werd het verzoek om schorsing van de inbewaringstelling afgewezen. Het Gerecht oordeelde dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormde en dat er gegronde vrees bestond dat hij zich aan de verwijdering zou onttrekken. De verzoeker had eerder een meldplicht gekregen, maar zich hier niet aan gehouden. Het Gerecht concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding was om met een lichter middel te volstaan. De beslissing van het Gerecht was definitief, aangezien er geen hoger beroep mogelijk was tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.