ECLI:NL:OGEAC:2019:251

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
CUR201700739
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om bekostiging en feitelijke handelingen in het onderwijsrecht

In deze zaak heeft de Vereniging voor Protestants Christelijk Onderwijs (VPCO) een verzoek ingediend bij de minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport om bekostiging voor hun school. Dit verzoek werd gedaan via een brief op 15 september 2016, waarin de VPCO ook vroeg om vergoeding van kosten die zij had voorgeschoten. De minister heeft echter niet binnen de wettelijk gestelde termijn van negen maanden op dit verzoek beslist, wat de VPCO deed besluiten om beroep in te stellen tegen de fictieve afwijzing van hun verzoek. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft de zaak op 25 juni 2019 behandeld, waarbij zowel de VPCO als de minister vertegenwoordigd waren.

Het Gerecht overwoog dat de brief van 15 september 2016 geen verzoek om bekostiging in de zin van de Landsverordening funderend onderwijs bevatte, maar eerder een verzoek om betaling van reeds gemaakte kosten. Dit betekent dat het uitblijven van een beslissing op dit verzoek niet kan worden aangemerkt als een beschikking in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Het Gerecht concludeerde dat het beroep van de VPCO niet-ontvankelijk is, omdat er geen publiekrechtelijk rechtsgevolg aan het verzoek was verbonden. De VPCO kan tegen de jaarlijkse vergoedingen die zij ontvangt bezwaar maken of beroep instellen, maar dit specifieke verzoek viel buiten de reikwijdte van de Lar.

De uitspraak werd gedaan door rechter M.E.B. de Haseth op 6 augustus 2019, en het Gerecht verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:
de vereniging
Vereniging voor Protestants Christelijk Onderwijs,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mr. R.F. van den Heuvel en mr. G.A.H. Bakhuis,
en

de minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport,

verweerder,
gemachtigde: mr. W.R. Flocker.

Procesverloop

Bij brief van 15 september 2016 heeft eiseres verweerder verzocht als hierna onder 2 weergegeven.
Tegen het uitblijven van een beslissing op dat verzoek heeft eiseres op 21 juli 2017, aangevuld op 22 augustus 2017, beroep ingesteld.
Op 13 september 2017 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 18 juni 2019 hebben zowel eiseres als verweerder nadere stukken ingediend.
Het Gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2019, waar eiseres, vertegenwoordigd door haar algemeen directeur M. van der Bunt-George, bijgestaan door voornoemde gemachtigden, en A. Kusters, bestuurslid, en verweerder, vertegenwoordigd door C. de Wit-Hamer, werkzaam in dienst van het Land, bijgestaan door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder beschikking verstaan: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is. Met een beschikking wordt een weigering om een beschikking te geven gelijkgesteld. Wanneer de wettelijk gestelde termijn voor het geven van een beschikking is verstreken zonder dat een beschikking is gegeven, geldt dat als het weigeren van het geven van een beschikking.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
1.1
Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Landsverordening funderend onderwijs kan de eilandsraad op aanvraag van het bevoegd gezag een school voor bekostiging in aanmerking brengen indien er, met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 47, sprake is van voldoende behoefte van die school. Bij inwilliging van de aanvraag ontstaat de aanspraak op bekostiging met ingang van het schooljaar volgend op de inwilliging, dan wel een eerder door de eilandsraad te stellen moment.
Ingevolge het tweede lid wordt bij eilandsverordening vastgesteld de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde behoefte wordt bepaald, en worden voorschriften gegeven met betrekking tot de indiening en behandeling van aanvragen om bekostiging op grond van het eerste lid. Bij het vaststellen van deze voorschriften geldt als uitgangspunt dat op de aanvraag wordt beslist binnen negen maanden na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge artikel 46, vierde lid, wordt bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, voor zover van toepassing geregeld:
a. de gevallen waarin de niet in het eerste lid genoemde kostensoorten in aanmerking komen;
b. de wijze waarop vergoedingen als bedoeld in het eerste lid worden berekend;
c. de voorwaarden waaronder een vergoeding als bedoeld in het derde lid kan worden toegekend;
d. de wijze waarop de vergoedingen beschikbaar worden gesteld aan de bevoegde gezagsorganen, daaronder in elk geval begrepen regels over de betalingswijze, de betalingstermijnen, voor zover van toepassing de bevoorschotting en het al dan niet mede voor andere, alsdan aan te wijzen doeleinden mogen aanwenden van de vergoedingen, en
e. de verantwoording van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de aanwending van de vergoedingen.
1.2
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling aanvraag en beëindiging bekostiging funderend onderwijs en voortgezet onderwijs (onder meer ter uitvoering van artikel 45, tweede lid, van de Landsverordening funderend onderwijs; hierna: de Regeling) kan de eilandsraad een school voor funderend onderwijs, dan wel een school voor voortgezet onderwijs, voor bekostiging in aanmerking brengen, indien er volgens hem voldoende behoefte is aan die school.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, bevat een aan de eilandsraad gerichte aanvraag om bekostiging:
a. de statuten van de rechtspersoon, waaronder de bijzondere school ressorteert;
b. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen over een tijdvak van, afhankelijk van de schoolsoort, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a. tot en met d., onderscheidenlijk 8, 6, 5 of 4 jaar;
c. de aanduiding van de plaats, waar het onderwijs moet worden gegeven;
d. de voorgestelde datum van aanvang;
e. de voorlopige begroting; en
f. de over het voorafgaand belastingjaar door een accountant goedgekeurde jaarrekening.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, dient het bevoegd gezag uiterlijk 1 februari van het begrotingsjaar voorafgaand aan de aanvangsdatum, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, een aanvraag om bekostiging bij het bestuurscollege in. Het bevoegd gezag zendt een kopie van de aanvraag naar de eilandsraad.
Ingevolge het derde lid beslist de eilandsraad binnen 9 maanden na de indiening, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, van dit artikel.
Ingevolge het vierde lid wordt de aanvraag geacht te zijn afgewezen bij het niet nemen van een beslissing binnen de termijn, genoemd in het derde lid.
De in voormelde bepalingen aan de eilandsraad toegekende bevoegdheden komen thans toe aan verweerder.
1.3
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Landsbesluit bekostiging onderwijs (ter uitvoering van artikel 46, vierde lid, van de Landsverordening funderend onderwijs) wordt indien een school of opleiding van overheidswege voor bekostiging in aanmerking is gekomen, jaarlijks een vergoeding toegekend voor de personele kosten onderscheidenlijk de exploitatiekosten.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt de normering voor de personele kosten uitgedrukt in een te vergoeden aantal uren, vertaald in formatiepunten, per onderwijssoort, per school of opleiding en per leerling voor directie, onderwijzend personeel en niet-onderwijzend personeel.
Ingevolge het tweede lid word de normering voor exploitatiekosten uitgedrukt in een te vergoeden bedrag per onderwijssoort, per school of opleiding en per leerling.
Ingevolge het derde lid geschiedt de normering bedoeld in het eerste en tweede lid aan de hand van de bijlagen 1 tot en met 5 bij dit landsbesluit.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, wordt bij ministeriële beschikking uiterlijk 1 juni voorafgaande aan het schooljaar de voorlopige vergoeding voor de personele kosten en de exploitatiekosten vastgesteld aan de hand van de normering, bedoeld in artikel 3, op basis van het aantal leerlingen dat per 1 december voorafgaande aan het schooljaar was ingeschreven.
2. In de brief van 15 september 2016 met als onderwerp “urgent verzoek tot afwikkeling gedeclareerde bedragen OWCS” heeft eiseres verweerder het volgende geschreven:
“Op 1 en 8 augustus 2016 heeft u onder nummers 2016/MG12552 en 2016/MG12554 brieven van ons ontvangen waarin onze nijpende financiële situatie werd geïllustreerd. Dit vanwege de in juli 2016 aangenomen wet voor gratis onderwijs, het kortgeding vonnis in de zaak van enkele leden tegen de VPCO en het feit dat wij de tot nu toe ontvangen contributiegelden over het schooljaar 2016-2017 hebben geparkeerd.
Aan onze brief van 1 augustus 2016 was een begeleidend memo met achtergrondinformatie over de nijpende financiële situatie toegevoegd. Wij benaderen u nu met een urgent verzoek over de op pag. 4 bij punt 4 genoemde bedragen die de VPCO op regelmatige basis ten behoeve van de overheid voorschiet. Het terugstorten van deze bedragen laat meestal maanden maar soms helaas ook jaren op zich wachten. Het gaat hier dan om voorgeschoten bedragen voor gratificaties, kosten voor overtocht, verblijf en inrichting van uitgezonden krachten en dergelijke. U zult begrijpen dat wij in de huidige situatie niet maanden of jaren kunnen wachten om de ten behoeve van de overheid voorgeschoten bedragen waar wij recht op hebben terug te ontvangen. Het totale uitstaande bedrag per heden is ANG 504.036,50, een specificatie van dit bedrag is als bijlage bij deze brief opgenomen.
Wij verzoeken u hierbij dringend ons dit bedrag binnen twee weken na dagtekening van dit schrijven te doen toekomen. (…)”
3. Eiseres betoogt dat deze brief een verzoek behelst om haar voor bekostiging in aanmerking te brengen als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Landsverordening funderend onderwijs. Nu verweerder niet binnen een termijn van negen maanden daarop heeft beslist, wordt het verzoek ingevolge artikel 4, vierde lid, van de Regeling geacht te zijn afgewezen. Tegen deze zogenoemde fictieve afwijzing richt zich het beroep, aldus eiseres.
3.1
Dit betoog faalt. De brief van 15 september 2016 behelst geen verzoek als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Landsverordening funderend onderwijs, reeds omdat dat in het geheel niet uit de daarin gebezigde bewoordingen valt af te leiden. In die brief verzoekt eiseres verweerder niet om haar voor bekostiging in aanmerking te brengen, maar om op korte termijn de kosten die zij heeft voldaan en waarvoor zij bij hem declaraties heeft ingediend aan haar te vergoeden. Bovendien voldoet het verzoek niet aan de in artikel 3 van de Regeling gestelde vereisten aan verzoeken om voor bekostiging in aanmerking te komen. Daar komt nog bij dat niet in geschil is dat eiseres reeds geruime tijd geleden door de rechtsvoorganger van verweerder voor bekostiging in aanmerking is gebracht. Indien een school in aanmerking is gebracht voor bekostiging, wordt aan haar jaarlijks met inachtneming van het ter zake in het Landsbesluit bekostiging onderwijs bepaalde door verweerder een vergoeding toegekend. Aan eiseres is nadat zij in aanmerking is gebracht voor bekostiging bij onderscheiden ministeriële beschikkingen steeds de jaarlijkse vergoeding toegekend. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Landsverordening funderend onderwijs kan verweerder besluiten dat een school niet meer voor bekostiging in aanmerking komt, indien niet langer sprake is van voldoende behoefte aan die school. Niet in geschil is dat verweerder voorafgaand aan de brief van 15 september 2016 geen beslissing heeft genomen ertoe strekkende dat eiseres niet meer voor bekostiging in aanmerking komt. Ook hieruit valt af te leiden dat de brief van 15 september 2016 geen verzoek behelst om voor bekostiging in aanmerking te komen, nu (de rechtsvoorganger van) verweerder daartoe geruime tijd geleden reeds heeft beslist en verweerder aan die beslissing sindsdien onafgebroken uitvoering geeft.
3.2
Gelet op de bewoordingen daarvan is het in de brief van eiseres van 15 september 2016 gedane verzoek erop gericht te bewerkstelligen dat verweerder betalingen aan haar doet, ter zake van door eiseres voorgeschoten en bij verweerder gedeclareerde kosten. Dat verzoek strekt er dan ook toe om verweerder feitelijke handelingen te doen verrichten. Een beslissing op een verzoek om feitelijke handelingen te verrichten is niet gericht op enig publiekrechtelijk rechtsgevolg en behelst dan ook geen beschikking in de zin van de Lar. Hieruit vloeit voort dat het uitblijven van een beslissing op het verzoek van eiseres van 15 september 2016 evenmin kan worden aangemerkt als een beschikking, nu ingevolge artikel 3 van de Lar slechts het uitblijven van een beschikking wordt gelijkgesteld met een beschikking. Tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek van 15 september 2016 stond dan ook geen beroep ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Lar open. Dat brengt met zich dat het aldus ingestelde beroep niet‑ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.3
Ten overvloede overweegt het Gerecht nog als volgt. In de stukken en ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het beroep is ingegeven door haar wens door het Gerecht beoordeeld te zien de gronden dat de wettelijke vergoeding die eiseres jaarlijks ontvangt ontoereikend is om deugdelijk onderwijs te verzorgen en dat verweerder met het conform het Landsbesluit bekostiging onderwijs toekennen van die vergoeding in strijd met diverse verdragsrechtelijke bepalingen en beginselen van behoorlijk bestuur handelt. Zoals hiervoor onder 3.1 is vermeld, kent verweerder aan eiseres, als school die voor bekostiging in aanmerking is gebracht, bij ministeriële beschikking jaarlijks een vergoeding toe voor de exploitatie- en personeelskosten. Deze vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van de in artikel 3 van het Landsbesluit bekostiging onderwijs en de daarbij behorende bijlagen vastgelegde normering. Tegen die beschikkingen kan eiseres desgewenst bezwaar maken of beroep instellen. In dat kader kan zij desgewenst voormelde gronden aanvoeren ten betoge dat de aan de desbetreffende beschikking ten grondslag liggende wettelijke bepalingen onverbindend moeten worden verklaard dan wel in het dan voorliggende geval buiten toepassingen moeten worden gelaten.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2019 te Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.