ECLI:NL:OGEAC:2019:268

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
CUR2019000169
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanwijzing van een noodweg en schadevergoeding in verband met afgesloten toegang tot perceel

In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door mrs. N.B. Holtrop en R.Ch. Luttikhuizen, op 16 januari 2019 een verzoekschrift ingediend tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.A. Diaz, met de vordering om gedaagde te bevelen te voorzien in een behoorlijke toegangsweg tot hun perceel 233, dat niet aan de openbare weg ligt. Gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat eisers als eigenaren van perceel 233 kunnen worden aangemerkt. De zaak is behandeld in een comparitie van partijen op 4 september 2019.

Eisers stellen dat zij samen met tien anderen rechthebbende zijn op perceel 233, dat in het verleden toegang had via het perceel van gedaagde, maar dat deze toegang in 2007 door gedaagde is afgesloten. Eisers beroepen zich op artikel 5:57 van het Burgerlijk Wetboek, dat hen het recht geeft om een noodweg te vorderen. Gedaagde betwist echter de eigendom van eisers en stelt dat er geen erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd.

Het gerecht heeft geoordeeld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen alternatieve uitweg hebben via andere percelen en dat gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld door de toegang tot perceel 233 af te sluiten. De vordering van eisers is afgewezen en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 25 november 2019 door mr. P.E. de Kort.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[EISERS SUB 1 T/M 3],
te Curaçao,
eisers,
gemachtigden: mrs. N.B. Holtrop en R.Ch. Luttikhuizen,
tegen
[GEDAAGDE],
te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.A. Diaz.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Eisers hebben op 16 januari 2019 een verzoekschrift ingediend, mede als vertegenwoordigers van de in productie 2 bij het verzoekschrift vermelde personen. Gedaagde heeft op 27 mei 2019 een conclusie van antwoord genomen. Op 4 september 2019 is een comparitie van partijen gehouden. Door eisers zijn voorafgaand aan de comparitie nadere producties overgelegd.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De vordering en het verweer

2.1.
Eisers vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- gedaagde te bevelen te voorzien in een behoorlijke toegangsweg tot perceel 233, op straffe van een dwangsom;
- gedaagde te veroordelen in de kosten van de aanleg van bedoelde toegangsweg;
- gedaagde te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
Gedaagde heeft verweer gevoerd.
2.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna voor zover voor de beoordeling relevant worden ingegaan.

3.De beoordeling

[SITUATIESCHETS:]
3.1.
Eisers stellen tezamen met tien anderen rechthebbende te zijn met betrekking tot een ten name van wijlen […] staand perceel te Papaya, Westpunt, Curaçao. Het betreft een perceel van 4.778m2, […] (hierna: perceel 233). Er stond vroeger een (weekend)huis op dat perceel, dat nu is vervallen. Perceel 233 is niet gelegen aan de openbare weg.
3.2.
Ten name van gedaagde staat sinds 2005 het nabijgelegen perceel 271. Perceel 271 is gelegen aan de Weg naar Westpunt. Perceel 271 grenst aan perceel 262. Dat perceel, waarop een (weekend)huis staat, is ook van gedaagde. De percelen van gedaagde zijn omheind.
3.3.
Eisers stellen dat perceel 233 van oudsher uitweg had via perceel 271 (en via de tussengelegen percelen 272 en 273) naar de Weg naar Westpunt. Volgens eisers heeft gedaagde de toegang van de achterliggende percelen (waaronder perceel 233) tot de Weg naar Westpunt in 2007 afgesloten door een hek met hangslot. In 2008, 2009, 2010, 2011 en 2018 hebben eerst de huurder van eisers en vervolgens eisers zelf gedaagde en/of gedaagdes echtgenoot tevergeefs verzocht om toegang te verschaffen tot de achterliggende percelen.
3.4.
Eisers gronden hun vordering op artikel 5:57 Burgerlijk Wetboek. Het eerste lid van dat artikel bepaalt onder meer dat de eigenaar van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg, van de eigenaars van naburige erven te allen tijde aanwijzing van een noodweg ten dienst van zijn erf kan vorderen, tegen vergoeding van de door de noodweg berokkende schade. Het derde lid bepaalt onder meer dat bij de aanwijzing van de noodweg rekening wordt gehouden met het belang van het ingesloten erf om de openbare weg zo snel mogelijk te bereiken en het belang van de bezwaarde erven om zo weinig mogelijk overlast van die weg te ondervinden.
3.5.
Gedaagde heeft in de eerste plaats betwist dat eisers als eigenaren van perceel 233 kunnen worden aangemerkt. Gedaagde betwist dat de als productie 2 overlegde volmacht daadwerkelijk door de daarin genoemde tien personen is getekend. Het gerecht zal aan dit verweer voorbijgaan en - hoewel een verklaring van erfrecht ontbreekt - veronderstellenderwijs aannemen dat eisers in dit geding mede optreden als lasthebbers op eigen naam voor de tien personen genoemd in de machtiging en dat zij allen samen de rechtsopvolgers zijn van […] en dus de eigenaren zijn van perceel 233. Zij zijn dan ook ontvankelijk in hun vordering.
3.6.
Ter zitting is de plaatselijke situatie besproken, mede aan de hand van de overgelegde kaartjes en de hiervoor opgenomen kadastrale situatieschets. Bij nader inzien acht het gerecht het voor de beoordeling en beslissing van de zaak niet nodig de situatie ter plaatse op te nemen.
3.7.
Naar het oordeel van het gerecht is, althans bij de huidige stand van zaken, de aanwijzing van een noodweg niet aan de orde.
3.8.
In de eerste plaats geldt dat eisers alleen gedaagde, en niet ook de eigenaren van de andere eventueel voor bezwaring met een noodweg in aanmerking komende percelen in rechte hebben betrokken.
3.9.
Bovendien bestaat vanuit perceel 233 in elk geval al de laatste tien jaar geen uitweg via het perceel van gedaagde naar de Weg naar Westpunt. Of dat voordien anders was, waarover partijen twisten, is niet doorslaggevend. Niet in geschil is immers dat ten laste van het perceel van gedaagde geen erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd en dat gedaagde evenmin een persoonlijke verplichting tot het verlenen van overpad op zich heeft genomen. Indien juist is dat het perceel van gedaagde in het verleden werd gebruikt voor overpad naar de Weg naar Westpunt, betekent dat niet dat gedaagde dat als (nieuwe) eigenaar moest blijven dulden of thans moet dulden.
3.10.
In het midden kan blijven of, zoals gedaagde stelt en eisers hebben betwist, perceel 233 (net als de achterburen van eisers) feitelijk een alternatieve uitweg had en heeft via het zuidelijk gelegen perceel 114 en/of via de noordelijke percelen 63 en 2845. Eisers hebben immers niet aannemelijk gemaakt dat zij via die percelen geen uitweg kúnnen krijgen, en evenmin dat, indien hun een dergelijke uitweg zou worden geweigerd, een noodweg via die percelen méér overlast voor de betrokken percelen zou opleveren dan een noodweg over het perceel van gedaagde voor gedaagdes perceel.
3.11.
Ten slotte geldt dat gedaagde op goede grond heeft gewezen op het ontbreken van een reëel aanbod door eisers tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 5:57 lid 1 BW. Het aanbod van eisers om hun schadeclaim op gedaagde te laten vallen kan niet als zodanig worden aangemerkt. Uit de in dit geding gebleken feiten en omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat gedaagde onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld door de afsluiting van haar perceel in 2007, en evenmin dat daardoor door eisers schade is geleden en op welk bedrag die schade zou kunnen worden begroot.
3.12.
Op grond van het voorgaande zal de vordering van eisers worden afgewezen. Op de voet van artikel 60 Rv zullen eisers in de proceskosten worden veroordeeld.

4.Beslissing

Het gerecht:
4.1
wijst af het gevorderde;
4.2
veroordeelt eisers in de kosten van het geding, aan de zijde van gedaagde begroot op NAf 2.500 voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 november 2019.