ECLI:NL:OGEAC:2019:314

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
555.00218/19
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met braak en valse sleutel door verdachte in Curaçao

Op 20 december 2019 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal met braak en valse sleutel. De verdachte, geboren in 1975, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. R.E. Martis. Tijdens de openbare terechtzitting op 13 december 2019 heeft de officier van justitie, mr. C. Janssen, gevorderd dat de verdachte schuldig werd verklaard en een gevangenisstraf van 15 maanden zou krijgen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De benadeelde partij heeft zich gevoegd in het proces met een vordering tot schadevergoeding van NAf 27.300,00. De verdachte werd beschuldigd van het wegmaken van geldbedragen van de benadeelde partij door middel van een valse sleutel, namelijk een bankpas. De tenlastelegging omvatte zowel diefstal als verduistering, waarbij de verdachte in de periode van 14 februari 2018 tot en met 7 januari 2019 meerdere keren geld heeft gepind van de rekening van de benadeelde partij zonder toestemming.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na het horen van de getuigen en het bekijken van bewijsmateriaal, waaronder bankafschriften en videobeelden van de pinautomaten, heeft het Gerecht geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het primair ten laste gelegde feit. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding van NAf 27.300,00 betalen aan de benadeelde partij. Het Gerecht heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij vervangende hechtenis kan worden opgelegd indien de verdachte niet betaalt.

Uitspraak

Parketnummer: 555.00218/19

Uitspraak: 20 december 2019 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1975 in[geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2019. De verdachte is verschenen, bijgestaan door haar raadsman, mr. R.E. Martis, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. C. Janssen, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan zes voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
Zijn vordering behelst voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van NAf. 27.300,00 en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting, ten laste gelegd:
PRIMAIR DIEFSTAL DOOR MIDDEL VAN BRAAK
dat zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 14 februari 2018 tot en met 7 januari 2019, in Curaçao, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening telkens heeft weggenomen één of meerdere geld bedrag(en) (van in totaal NAF.25.300,- zie pag. 8. van 3de aanvullend pv, genummerd 2019030534.), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij], althans één ander of anderen dan hem, haar verdachte en/of haar mededader(s), waarbij zij, verdachte en/of haar mededader(s) het weg te nemen geld onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een valse sleutel (s), te weten een of meer bankpas(sen) op naam van [benadeelde partij], (met bijbehorende pincode), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan zij, verdachte en/of haar mededader(s) niet gerechtigd was/waren;

(artikel 2:288/289 Wetboek van Strafrecht)

SUBSIDIAIR VERDUISTERING
dat zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 14 februari 2018 tot en met 7 januari 2019 in Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één of meerdere geld bedrag(en) (van in totaal NAF.25.300,- zie pag. 8. van 3de aanvullend pv, genummerd 2019030534.), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

(artikel 2:298 Wetboek van Strafrecht)

Verzoek tot heropening van het onderzoek
Bij brief, gehecht aan een e-mail d.d. 19 december 2019, heeft de raadsman het verzoek gedaan om – zakelijk weergegeven – het onderzoek te heropenen om nader onderzoek te doen.
De strekking van het verzoek is, om [getuige] als getuige te laten horen. Het Gerecht wijst het verzoek af, nu de noodzaak daarvan niet is gebleken. Het Gerecht acht zich voldoende voorgelicht. Daarbij speelt een rol dat de raadsman ter terechtzitting desgevraagd heeft medegedeeld niet om het horen van deze getuigen te verzoeken.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat zij op
één of meerderetijdstippen in
of omstreeksde periode vanaf
14 februari1 juli2018 tot en met 7 januari 2019, in Curaçao, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening telkens heeft weggenomen één of meerdere geld bedrag
(en
) (van in totaal NAF.25.300,-
zie pag. 8. van 3de aanvullend pv, genummerd 2019030534.), welk
(e
)geldbedrag
(en
) geheel of ten deletoebehoorde
(n
)aan [benadeelde partij],
althans één ander of anderen dan hem, haar verdachte en/of haar mededader(s),waarbij zij, verdachte
en/of haar mededader(s)het weg te nemen geld onder haar
/hunbereik heeft
/hebbengebracht door middel van
(een valse sleutel
(s
), te weten een
of meerbankpas
(sen)op naam van [benadeelde partij],
(met bijbehorende pincode
),
in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan zij, verdachte en/of haar mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.

1. Ander geschrift, bankafschriften (aanvullend dossier 1, p. 44-50)

[benadeelde partij]. Account number [bankrekeningnummer]
(p. 44) 30 november 2017 Balance: 91,045.75
(p. 45) 29 juni 2018 Balance 78.395,85
(p. 50) 16 januari 2019 Balance 79.02

2. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 november 2019 (aanvullend dossier 3, pagina 6-8), zakelijk weergegeven:

Aan de hand van de videobeelden bij de ATM’s die verkregen zijn door de bank en door de afgelegde verklaring van de verdachte [verdachte] werd onderzoek gedaan naar het totale bedrag dat de verdachte vermoedelijk van de aangeefster [benadeelde partij] verduisterd heeft. Verdachte heeft steeds verklaard dat zij het bewuste bedrag gepind heeft. Bij C is zij op videobeelden van de ATM te zien.
[logo bank 1] 1/7/18 NAf. 1.500
Onbekend 2/7/18 NAf. 1.500
[logo bank 2] 3/7/18 NAf. 1.500
[logo bank 2] 4/7/18 NAf. 1.500
[logo bank 2] 6/7/18 NAf. 1.500
[plaats van delict 1] 13/7/18 NAf. 1.500
[logo bank 2] 23/7/18 NAf. 1.500
[logo bank 2] 13/8/18 NAf. 1.500
Onbekend okt 18 NAf. 4.500
[plaats van delict 2] 2/9/18 NAf. 1.000
[logo bank 2] 5/11/18 NAf. 1.500
[logo bank 2] 6/11/18 NAf. 1.500
[logo bank 2] 9/11/18 NAf. 1.500
[logo bank 2] 3/12/18 NAf. 500 C
[logo bank 2] 31/12/18 NAf. 1.000 C
[plaats van delict 3] 5/1/19 NAf. 1.500 C
[plaats van delict 4] 6/1/19 NAf. 1.500
[logo bank 2] 7/1/19 NAf. 100
[logo bank 2] 7/1/18 NAf. 200
Totaal: NAf. 25.300

3. De getuigenverklaring van [benadeelde partij], afgelegd ter terechtzitting – zakelijk weergegeven:

In de periode tussen eind 2017 en begin 2019 is bijna al het geld van mijn bankrekening bij de [naambank] verdwenen. Uit het onderzoek is gebleken dat dit geld bij de pinautomaat is opgenomen. Ik heb nooit iemand anders voor mij laten pinnen. Ik heb nooit mijn pas of mijn pincode aan een ander afgegeven. Het is wel gebeurd dat verdachte erbij was als ik zelf pinde. In ieder geval heb ik nooit zulke grote bedragen als NAf. 1.500 gepind en zeker niet aan verdachte gevraagd om dat te doen. Ik heb nooit geld van verdachte ontvangen.

4. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, zakelijk weergegeven:

Ik heb inderdaad geld gepind met de pas van aangeefster, zoals aangegeven in het overzicht dat u mij voorhoudt. U vertelt mij dat dit overzicht is opgenomen in ‘aanvullend dossier 3’, pagina 6-8 en dat het totaal NAf. 25.300,00 bedraagt.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Naar zijn mening is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich enig geldbedrag van aangeefster wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Het verweer wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Ter nadere toelichting geldt het volgende.
Uit bankafschriften, camerabeelden en de verklaring van verdachte zelf volgt, dat zij het tenlastegelegde bedrag met de pinpas van aangeefster van de rekening van laatstgenoemde heeft opgenomen. Volgens aangeefster heeft verdachte dat zonder haar toestemming en buiten haar medeweten gedaan. Evenmin heeft verdachte, volgens aangeefster, het geld aan haar afgegeven. Het Gerecht heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen. Het Gerecht kan niet inzien welk belang aangeefster zou kunnen hebben bij het valselijk beschuldigen van verdachte. Dat zij te enen male vergeten zou zijn dat zij verdachte de opdrachten gaf en het geld ontving acht het Gerecht, gelet op de vitale en alerte indruk die aangeefster als getuige ter terechtzitting heeft achtergelaten, geenszins aannemelijk. Daarbij overweegt het Gerecht dat er, indien het zou gaan om een enkele pintransactie, mogelijk sprake zou kunnen zijn van een misverstand tussen verdachte en aangeefster, maar dat is ondenkbaar bij een zo groot aantal keren pinnen.
De daar tegenoverstaande ontkenning van verdachte acht het Gerecht daarentegen niet geloofwaardig. Daarbij is van belang dat het door verdachte geschetste scenario als zeer onwaarschijnlijk moet worden aangemerkt. In dat scenario zou aangeefster aan verdachte maandenlang en zeer frequent hebben gevraagd om zeer grote contante geldbedragen voor haar te pinnen. Het is onduidelijk gebleven waarom aangeefster dit zou hebben verzocht, alsmede waaraan zij dit geld besteed zou hebben. Daar komt bij, dat verdachte deze zeer opmerkelijke gang van zaken kennelijk niet met aangeefster of met derden heeft besproken. De door verdachte aangewezen getuigen ontkennen op de hoogte te zijn geweest. Ook heeft verdachte niets op papier gezet omtrent de opdrachten van aangeefster, om haar handelen achteraf te kunnen verantwoorden.
Het Gerecht acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de geldbedragen zonder toestemming, dus met een valse sleutel, te weten de bankpas, heeft weggenomen en zich het geld vervolgens wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:288 juncto artikel 2:289 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met een valse sleutel, door vele malen zonder toestemming geld te pinnen met de bankpas van een ander en zich dat geld vervolgens toe te eigenen. Zij heeft aldus misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in haar was gesteld door het slachtoffer, een kwetsbare vrouw op hoge leeftijd. Dit misbruik acht het Gerecht zeer kwalijk. Daarnaast heeft verdachte, gezien haar ontkennende proceshouding, geen inzicht getoond in het verwerpelijke van haar handelen.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 90.000,00 aan materiele schade en NAf 5.000,00 aan immateriële schade. Het Gerecht begrijpt de vordering aldus, dat deze het wettelijk maximum van NAf 50.000,00 beloopt.
De verdediging heeft de vordering betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het bewezenverklaarde bedrag van
NAf 25.300,00. Daarnaast is gebleken dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Het Gerecht schat de omvang van die schade, conform de vordering van de officier van justitie, op NAf 2.000,00.
De verdachte is tot vergoeding van die schade, met een totaal van NAf 27.300,00, gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de proceskosten van benadeelde partij.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21 en 1:136, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vijftien (15) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf een gedeelte, groot
zes (6) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
drie (3) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade toe tot een bedrag van
NAf. 27.300,00 (zegge: zevenentwintigduizend driehonderd gulden),en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf. 27.300,00 (zegge: zevenentwintigduizend driehonderd gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 171 (honderdeenenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan het Land daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen.
.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D. Gruijters, bijgestaan door
mr. M.D.M. Connor, (zittingsgriffier), en op 20 december 2019 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Unit VVC) d.d. 29 juli 2019, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2019030534 241/19.