ECLI:NL:OGEAC:2019:319

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
CUR201903794
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen in huurkwestie met betrekking tot ontruiming van terrein

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao, betreft het een executiegeschil tussen [naam eiser] en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2]. [naam eiser] had op 9 oktober 2019 een verzoekschrift ingediend, na een kort gedingvonnis van 14 mei 2019 waarin hij was veroordeeld om een gehuurd terrein te ontruimen. De ontruimingstermijn was vastgesteld op 31 augustus 2019, met een dwangsom van NAf 1.000 per dag bij niet-naleving. Het kort gedingvonnis werd op 4 september 2019 aan [naam eiser] betekend. [naam gedaagde 1] had in juni 2018 mondelinge afspraken gemaakt met [naam eiser] over het gebruik van een deel van het terrein, maar door huurachterstanden ontstonden er geschillen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 oktober 2019 werd duidelijk dat [naam eiser] het terrein op 6 september 2019 had verlaten, maar [naam gedaagde 1] eiste betaling van dwangsommen, omdat [naam eiser] volgens hem het terrein niet tijdig had ontruimd. Het Gerecht oordeelde dat de dwangsommen pas verbeurd waren na betekening van het vonnis, en dat [naam eiser] op 5 en 6 september 2019 dwangsommen had verbeurd. Het Gerecht concludeerde dat het belang van [naam gedaagde 1] bij het innen van de dwangsommen niet onevenredig was aan het belang van [naam eiser] om van die executie gevrijwaard te blijven. De zekerheid die [naam eiser] had gesteld, werd verminderd tot NAf 2.000, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201903794
Vonnis in kort geding d.d. 11 november 2019
inzake
[naam eiser],
wonende in Curacao,
eiser,
gemachtigde: mr. I.F. Moeniralam,
tegen

1.[naam gedaagde 1],

wonende in Curacao,
gedaagde,
verschenen in persoon
en

2.[naam gedaagde 2],

wonende in Curacao,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [naam gedaagde 1].
Partijen zullen hierna [naam eiser], en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
naam eiser] heeft op 9 oktober 2019 een verzoekschrift ingediend. Vervolgens heeft op 28 oktober 2019 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [naam gedaagde 1], mede namens zijn moeder [naam gedaagde 2], in persoon is verschenen, en [naam eiser] is verschenen samen met zijn gemachtigde voornoemd. Partijen hebben het woord gevoerd, mede aan de hand van pleitaantekeningen die in het dossier zijn gevoegd. De rechter heeft ter zitting in aanwezigheid van partijen telefonisch contact opgenomen met deurwaarder Ramazan, die een nadere toelichting heeft gegeven.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
naam gedaagde 1] huurt sedert 1 maart 2017 (in hoedanigheid van [functie] van [bedrijfsnaam]) van [naam verhuurder] een perceel grond aan de [adres] (“het terrein”) ten behoeve van de exploitatie van het bedrijf (transport en verhuur van trucks), alsmede voor de verkoop van betonblokken.
2.2.
In verband met een huurachterstand aan [naam verhuurder] heeft [naam gedaagde 1] in juni 2018 met [naam eiser] mondelinge afspraken gemaakt over het gebruik van een deel van het terrein door [naam eiser]. [naam eiser] zou dat deel van het terrein in onderhuur gebruiken voor de verkoop van betonblokken, waarbij de helft van de door [naam gedaagde 1] aan [naam verhuurder] te betalen huurprijs door [naam eiser] aan [naam gedaagde 1] zou worden vergoed door middel van verrekening van een vordering van [naam eiser] op [naam gedaagde 1] in verband met de verkoop van betonblokken van [naam eiser] aan [naam gedaagde 1].
2.3.
Bij kort gedingvonnis van 14 mei 2019 (CUR201901387) heeft het Gerecht [naam eiser] veroordeeld om het door [naam gedaagde 1] gehuurde terrein uiterlijk op 31 augustus 2019 te ontruimen tegen verbeurte van een dwangsom van NAf 1.000 per dag dat [naam eiser] in gebreke blijft met de voldoening van de veroordeling tot ontruiming (“het kort gedingvonnis”). Het kort gedingvonnis is op 4 september 2019 aan [naam eiser] betekend.
2.4.
Bij vonnis van 19 augustus 2019 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg (CUR201803289) de huurovereenkomst tussen [naam gedaagde 1] en [naam verhuurder] vernietigd en [naam gedaagde 1] veroordeeld om het terrein binnen zes weken na betekening van het vonnis te ontruimen (“het vonnis”). Het vonnis is op 28 augustus 2019 aan [naam gedaagde 1] betekend.
2.5.
Bij brief van 2 september 2019 heeft mr. P.A. van Hout, de advocaat van [naam verhuurder], aan [naam eiser] bericht dat [naam verhuurder] overweegt het terrein aan [naam eiser] te verhuren en dat hij, in afwachting van eventuele afspraken hierover, [naam eiser] tot 10 september 2019 op het terrein zal gedogen.
2.6. [
naam eiser] heeft het terrein op 6 september 2019 verlaten.
2.7.
Bij exploot van 27 september 2019 heeft [naam gedaagde 1] [naam eiser] gesommeerd tot betaling van een bedrag van NAf 14.000 aan dwangsommen verbeurd uit hoofde van het kort gedingvonnis.
2.8.
Op 1 oktober 2019 is er door [naam gedaagde 1] ten laste van [naam eiser] executoriaal derdenbeslag gelegd onder Banco di Caribe.

3.Het geschil

3.1. [
naam eiser] vordert – kort gezegd – opheffing van het executoriaal derdenbeslag, op straffe van een dwangsom van NAf 1.000 per dagdeel dat het beslag gehandhaafd blijft, met veroordeling van [naam gedaagde 1] in de proceskosten. Ter zitting heeft [naam eiser] – naar het Gerecht begrijpt – zijn eis vermeerderd en subsidiair verzocht de inmiddels ter vervanging van het gelegde beslag gestelde zekerheid aan hem te doen retourneren.
3.2. [
naam gedaagde 1] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
Het betreft hier een executiegeschil, waarbij het erom gaat of er al dan niet een dwangsom is verbeurd. [naam eiser] stelt dat hij geen dwangsom verschuldigd is omdat hij toestemming van [naam verhuurder] had om tot 10 september 2019 op het terrein te blijven en [naam gedaagde 1] ten tijde van voor het verstrijken van de ontruimingstermijn zelf geen huurder meer was van het perceel. Het innen van de dwangsommen door [naam gedaagde 1] levert daarom misbruik van recht op. [naam gedaagde 1] voert daartegen aan dat [naam eiser] de dwangsommen wel heeft verbeurd, omdat hij op 14 september 2019 het terrein nog niet had verlaten. Dat is een overtreding van het kort gedingvonnis en aldus grond voor innen van de dwangsommen. Dat [naam gedaagde 1] zelf geen huurder meer is, is voor de uitoefening van zijn rechten uit hoofde van het kort gedingvonnis niet van belang.
4.3.
Ter zitting is gebleken dat [naam eiser] op 9 oktober 2019 zekerheid heeft gesteld voor een bedrag van NAf 14.000. De beslagkosten ad NAf 1.083 zijn door [naam eiser] voldaan. Het executoriaal derdenbeslag is vervolgens opgeheven. [naam gedaagde 1] heeft om die reden geen belang meer bij zijn primaire vorderingen.
4.4. [
naam eiser] vordert subsidiair dat [naam gedaagde 1] de gestelde zekerheid zal retourneren. Aldus zal het Gerecht beoordelen of het beslag waarvoor thans zekerheid is gesteld, misbruik van recht oplevert.
4.5.
Tussen partijen staat vast dat [naam eiser] bij kort gedingvonnis was bevolen het terrein, op straffe van een dwangsom, uiterlijk 31 augustus 2019 te verlaten en te ontruimen. Voorts staat vast dat [naam eiser] niet aan dat bevel heeft voldaan. [naam eiser] heeft verklaard dat hij het terrein op 6 september 2019 heeft verlaten om verdere problemen te voorkomen. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van [naam gedaagde 1] dat [naam eiser] het terrein pas op 14 september 2019 of op een andere datum na 6 september 2019, heeft verlaten. De deurwaarder heeft ter zitting aangegeven dat hij er van uit ging dat [naam eiser] het terrein niet had ontruimd omdat hij op 14 september 2019 nog betonblokken op het terrein heeft zien staan. [naam eiser] heeft gemotiveerd aangegeven dat dat de betonblokken van [naam gedaagde 1] betroffen. [naam gedaagde 1] heeft dat niet gemotiveerd betwist.
4.6.
Gelet op het bepaalde in artikel 611a lid 3 RV worden dwangsommen niet vóór de betekening van het vonnis verbeurd. Het kort gedingvonnis is op 4 september 2019 aan [naam eiser] betekend, zodat dwangsommen eerst daarna worden verbeurd. Dat leidt ertoe dat naar het voorlopig oordeel van het Gerecht voldoende aannemelijk is dat [naam eiser] op 5 en 6 september 2019 dwangsommen heeft verbeurd. De stelling van [naam eiser] dat hij toestemming had van [naam verhuurder] om langer op het terrein te blijven kan [naam eiser] in zijn verhouding tot [naam gedaagde 1] niet baten nu ter zitting is gebleken dat [naam gedaagde 1] van deze afspraak c.q. toezegging niet op de hoogte was.
4.7.
Vervolgens rijst de vraag of onverkorte executie van de dwangsom door [naam gedaagde 1] misbruik van recht oplevert. Voor het executeren van de dwangsommen is niet relevant dat [naam gedaagde 1] op dat moment zelf geen huurder meer was[naam gedaagde 1] is in zijn verhouding tot [naam verhuurder] gehouden het terrein leeg te opleveren. In dat kader heeft [naam gedaagde 1] er belang bij er op toe te zien dat ook [naam eiser] het terrein ontruimt.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het belang van [naam gedaagde 1] bij het innen van de verbeurde dwangsommen wegens overtreding van het vonnis door [naam eiser] niet onevenredig is aan het belang van [naam eiser] om van die executie gevrijwaard te blijven. De door [naam eiser] verstrekte zekerheid in verband met opheffing van het beslag dient derhalve in stand te blijven, zij het enkel voor een bedrag van NAf 2.000 (twee dagen a NAf 1.000 per dag). De reeds vergoede beslagkosten dienen voor rekening van [naam eiser] te blijven.
4.9.
Gelet op het voorgaande zal worden beslist als hierna omschreven. Uiteraard kunnen partijen ervoor kiezen de zaak definitief af te doen door vrijgave van de gestelde zekerheid tegen betaling aan [naam gedaagde 1] van NAf 2.000. Nu de vordering in kort geding daartoe niet strekt, kan bij dit vonnis niet in die zin worden beslist. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet het Gerecht aanleiding de proceskomsten te compenseren in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
.vermindert het bedrag waarvoor [naam eiser] ten behoeve van [naam gedaagde 1] zekerheid heeft gesteld tot een bedrag van maximaal NAf 2.000;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, en op 11 november 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.