ECLI:NL:OGEAC:2019:325

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 november 2019
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
CUR201903941
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over rechtspositie en salarisinhoudingen van docenten binnen het RKCS

In deze zaak heeft de Groep van 10, bestaande uit docenten van het RKCS, een kort geding aangespannen tegen de Stichting Rooms Katholiek Centraal Schoolbestuur (RKCS) vanwege onrechtmatige inhoudingen op hun salaris. De eisers, vertegenwoordigd door mr. C.A. Peterson, hebben op 21 oktober 2019 een verzoekschrift ingediend, waarna op 4 november 2019 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De kern van het geschil betreft de toepassing van het principe 'no work no pay' door het RKCS, dat inhoudingen op het salaris van de docenten heeft toegepast omdat zij weigerden bepaalde taakuren uit te voeren. De Groep van 10 stelt dat zij als docent A enkel lesuren hoeven te geven en geen taakuren hoeven uit te voeren, en dat de inhoudingen onterecht zijn.

De rechter heeft vastgesteld dat de Groep van 10 gedurende een aantal jaren werkzaamheden heeft uitgevoerd als mentor, wat onderdeel is van het takenpakket van een docent B. De rechter oordeelt dat het RKCS het principe 'no work no pay' mocht toepassen, aangezien de werkzaamheden voor het gehele schooljaar waren opgedragen. De vorderingen van de Groep van 10 zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 18 november 2019 door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201903941
Vonnis in kort geding d.d. 18 november 2019
inzake

1.[EISER SUB 1],

2. [
[EISERES SUB 2],
2. [
[EISER SUB 3],
2. [
[EISERES SUB 4],
2. [
[EISER SUB 5],
2. [
[EISERES SUB 6],
2. [
[EISERES SUB 7],
2. [
[EISERES SUB 8],
2. [
[EISERES SUB 9],
wonende in Curaçao,
10. [
[EISERES SUB 10],
wonende op Bonaire,
eisers,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson,
tegen
Stichting ROOMS KATHOLIEK CENTRAAL SCHOOLBESTUUR,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.M. Saleh.
Partijen zullen hierna (gezamenlijk) de Groep van 10 en het RKCS worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De Groep van 10 heeft op 21 oktober 2019 een verzoekschrift ingediend. Vervolgens heeft op 4 november 2019 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Het RKCS heeft het bestuur over een aantal op religieuze grondslag gestoelde scholen in Curaçao, waaronder scholen voor voorbereidend secundair beroepsonderwijs (VSBO).
2.2.
Op onder andere VSBO scholen is de Landsverordening voorgezet onderwijs (LVO) van toepassing. In artikel 49 lid 2 van de LVO is –kort gezegd- bepaald dat de voorschriften betreffende de materiële rechtspositie van personeel werkzaam bij het openbaar onderwijs ook van toepassing zijn voor docenten in dienst van -onder meer- het RKCS. In dat kader is ook de Bezoldigingsregeling Onderwijspersoneel Curaçao 2008 (Bezoldigingsregeling) van toepassing, evenals het Functieboek Onderwijspersoneel (Functieboek).
2.3.
In het Functieboek worden drie typen docenten onderscheiden; docent A, docent B en docent C, waarbij sprake is van oplopende eisen en taken. Voor docent A is omschreven dat deze onderwijs geeft, leerlingen begeleidt en zorg draagt voor de eigen deskundigheidsbevordering en competentieontwikkeling en dient te beschikken over en HBO-opleiding tot de 2e graads bevoegdheid in een van de vakken van het VSBO. Ten aanzien van docent B is beschreven dat deze (daarnaast) structureel overige (coördinerende) taken verricht, alsook werkzaamheden kan verrichten op een specifiek functioneel taakgebied op het gebied van leerlingbegeleiding en/of interne coördinatie, zoals de taak van decaan, remedial teacher, mentor, ICT-coördinator of stagebegeleider. Naast de voor docent A geldende opleidingseisen dient een docent B te beschikken over aantoonbare scholing in studentbegeleiding en dient deze minimaal 5 jaar ervaring te hebben als docent A.
2.4.
De Groep van 10 is (grotendeels) in dienst van het RKCS als docent werkzaam binnen het VSBO. Eiseres [eiseres sub 10] is inmiddels uit dienst van het RKCS. Eiseres [eiseres sub 6] is thans in dienst van het RKCS werkzaam in het funderend onderwijs. De Groep van 10 is (destijds) aangesteld als docent A voor een volledige betrekking van 32 uren. Voor alle onder de Groep van 10 vallende docenten geldt dat zij langer dan vijf jaar werkzaam zijn als docent A.
2.5.
De Groep van 10 is door het RKCS naast lesuren ook belast met zogenoemde taakuren. Het ging daarbij om uit te voeren taken als mentor en leerlingenbegeleiding. Tot 10 oktober 2010 werden deze mentoruren als overwerk uitbetaald. Sinds 10 oktober 2010 vallen deze uren binnen de volledige betrekking van 32 lesuren.
2.6.
In de periode juni 2017 tot en met december 2018 is tussen de Groep van 10 en het RKCS gecorrespondeerd over de rechtspositie van de Groep van 10. Daarbij was de inzet van de Groep van 10 om te worden bevorderd tot docent B. In een brief van 17 september 2018 heeft het RKCS verwezen naar richtlijnen van het ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur & Sport (OWCS). In deze brief van het ministerie van 7 juli 2018 wordt ingegaan op de toepasselijke Bezoldigingsregeling en het Functieboek. Verder staat hierin vermeld:
(…)
Het volledig en aantoonbaar voldoen aan de functie-eisen van een docent B of een docent C, betekent echter niet dat men automatisch wordt of kan worden bevorderd.
Met de invoering van de nieuwe bezoldigingsregeling en de daarin opgenomen bepalingen voor bezoldiging op grond van functie en functie-eisen wordt als beleid gehanteerd dat “…de mate en complexiteit waarin bijdragen geleverd worden aan de leerlingbegeleiding, het hanteren van probleemsituaties en het verrichten van coördinerende taken en in- en/of externe contacten” wordt uitgedrukt in minimaal zes (6) B taakuren respectievelijk minimaal zes (6) C taakuren. Bevordering tot de functie van docent B of docent C is daarmee mogelijk als minimaal zes (6) taakuren beschikbaar zij[n], waarbij het aantal uren van de volledige betrekking met de toekenning van de taakuren niet mag worden overschreden.
(…)
NB. Het vervullen van mentor en decaanuren is geen grond voor automatische bevordering. (…)
2.7.
Vanaf eind 2018 heeft de Groep van 10 geweigerd mentor- en begeleidingsuren uit te voeren.
2.8.
Op 30 november 2018 heeft het ministerie van OWCS aan het bestuur van RKCS onder meer het volgende bericht:
(…)
Met verwijzing naar artikel 10 van de Bezoldigingsregeling (…) kunt u, in navolging van hetgeen tussen de Minister van OWCS en SITEK is overeengekomen in het Onderwijsconvenant Arbeidsomstandigheden (…) met ingang van 1 december 2018 en met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2016 de volgende wijzigingen in de inschaling van de onderstaande specifieke groepen docenten doorvoeren:
 Alle docenten in het FO en het VSBO (bezoldigd in schaal 16) die per 01/08/2016 meer dan 5 jaar werkervaring hebben als A-docent op een FO respectievelijk een VSBO school, kunt u na een positieve evaluatie doorschalen naar B-docent (schaal 17), dit met behoud van hun bezoldiging en ongeacht het aantal taakuren. (…)
2.9.
Bij brief van 17 december 2018 zijn de docenten van de Groep van 10 (met uitzondering van eiseres [eiseres sub 4]) doorgeschaald van schaal 16 naar schaal 17 (de schaal voor docent B).
2.10.
In een brief van 23 januari 2019 heeft de minister van OWCS aan eiser [eiser sub 5] (als woordvoerder van de Groep van 10) onder meer bericht:
Ook voor wat betreft de bevordering (…) is het RKCS gebonden aan van overheidswege vastgestelde voorwaarden en vereisten op grond waarvan bevordering kan plaatsvinden. De vereisten zijn opgenomen in de functie-eisen, de voorwaarden betreffen de beschikbaarheid van de functie. (…) Dit neemt echter niet weg dat ook aan een docent in de functie van docent –A of in de functie van docent-B specifieke taken kunnen worden opgedragen op het gebied van begeleiden van leerlingen en/of coördinerende werkzaamheden en deze docent daartoe taakuren krijgt toegekend en uitbetaald als onderdeel van een (volledige) betrekking. (…)
2.11.
In de periode van december 2018 tot en met juli 2019 heeft het RKCS iedere maand drie uren ingehouden op het aan de Groep van 10 uit te keren salaris. Daarbij is het brutosalaris gedeeld door het volledig aantal lesuren (32) en vervolgens vermenigvuldigd met het aantal ingehouden uren.
2.12.
Vanaf het begin van het schooljaar 2019/2020 heeft RKCS aan de Groep van 10 niet langer taakuren, maar enkel lesuren opgedragen. Er wordt geen salaris meer ingehouden.

3.Het geschil

3.1.
De Groep van 10 vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het RKCS te veroordelen om:
op straffe van een ten faveure van ieder van eisers door het RKCS te verbeuren dwangsom van NAf 10.000,00, te gebieden alle, ingaande december 2018 tot en met juli [2019], vanwege het feit dat de betreffende eiser de tot het takenpakket van docenten B behorende mentor- en leerlingenbegeleidingsuren niet heeft verzorgd, door haar op het loon van de betreffende eiser toegepaste inhoudingen ongedaan te maken en de corresponderende door haar ingehouden bedragen, binnen tien dagen na dit vonnis, althans binnen tien dagen na betekening ervan, aan ieder van eisers uit te betalen, zulks vermeerderd met zowel het vertragingsloon ex artikel [7A]:1614q BW en de wettelijke rente;
op straffe van een ten faveure van ieder van eisers door het RKCS te verbeuren dwangsom van NAf 50.000,00, te gebieden om, per direct, althans ingaande de eerstvolgende uitbetaling van loon aan eisers, de ieder van eisers overeenkomstig artikel 6 lid 2 van de Bezoldigingsregeling toekomende bezoldiging toe te kennen, indien die betreffende eiser de tot de taken van docenten B behorende werkzaamheden in dienst van het RKCS verrichten.
3.2.
De Groep van 10 heeft aan haar vordering onder a. ten grondslag gelegd dat door het RKCS onrechtmatige inhoudingen op het loon zijn toegepast. De Groep van 10 heeft weliswaar geweigerd bepaalde opgedragen werkzaamheden (zogenoemde taakuren) uit te voeren, maar had daar gegronde redenen voor. Zij zijn allen als docent A aangesteld en nimmer bevorderd tot docent B. Voor een docent A geldt dat deze blijkens het Functieboek enkel lesuren hoeft te geven en geen taakuren hoeft uit te voeren. Het RKCS heeft daarom ten onrechte ‘no work no pay’ toegepast en dient het ingehouden loon alsnog uit te betalen.
3.3.
Aan de vordering onder b. is ten grondslag gelegd dat alle docenten van de Groep van 10 ruimschoots voldoen aan de vereisten om tot docent B te worden bevorderd. Desondanks heeft de bevordering (nog) niet plaatsgevonden. De docenten zijn inmiddels wel doorgeschaald van schaal 16 naar schaal 17, de docent B schaal. Echter, uit de Bezoldigingsregeling volgt dat de docenten die worden bevorderd van docent A naar docent B twee treden in salaris omhoog dienen te gaan en dat is niet gebeurd.
3.2.
Het RKCS heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van de Groep van 10 strekken tot betaling van een geldsom. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. Het Gerecht zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van De Groep van 10 voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal moeten betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
Het RKCS heeft het spoedeisend belang betwist, nu de vorderingen pas na geruime tijd zijn ingesteld en bovendien vanaf 1 augustus 2019 geen inhoudingen meer plaatsvinden. Het Gerecht is met het RKCS van oordeel dat de urgentie van de gevraagde voorziening(en) is afgenomen nu er inmiddels, zoals ter zitting gebleken, geen inhoudingen meer plaatsvinden. Tegelijkertijd is door de Groep van 10 naar voren gebracht dat zij de negatieve gevolgen van het mislopen van een gedeelte van het loon nog steeds ondervindt en dat dit leidt tot financiële problemen. Mede gelet daarop is naar het oordeel van het Gerecht sprake van voldoende spoedeisendheid bij de gevraagde voorzieningen en zullen de vorderingen inhoudelijk worden beoordeeld.
4.3.
Tussen partijen speelt (al een aantal jaren) discussie over de vraag of de Groep van 10 inmiddels had moeten worden bevorderd. De Groep van 10 stelt zich op het standpunt dat zij, nu zij allen langer dan vijf jaar werkzaam zijn als docent A en voldoen aan de opleidingseisen, moet worden bevorderd tot docent B. De Groep van 10 vindt het onrechtmatig en in strijd met de wet dat het RKCS zich, in navolging van het ministerie van OWCS, op het standpunt stelt dat sprake moet zijn van (minimaal) zes uit te voeren taakuren voordat sprake kan zijn van bevordering. Tegen die achtergrond heeft de Groep van 10 op enig moment geweigerd om mentor- en begeleidingsuren uit te voeren.
4.4.
Kern van het geschil in dit kort geding is vervolgens of het RKCS in de periode van december 2018 tot en met juli 2019 het principe van ‘no work no pay’ mocht toepassen ten aanzien van de door de Groep van 10 geweigerde taakuren. Voor het antwoord op die vraag is van belang of de taakuren vallen onder werkzaamheden die van een docent A mogen worden verwacht. Vast staat dat alle docenten van de Groep van 10 gedurende een aantal jaren werkzaamheden hebben uitgevoerd als mentor. Deze mentortaken vormen op zichzelf een onderdeel van het takenpakket van een docent B. Tegelijkertijd vormen mentortaken een nauw geheel met leerlingenbegeleiding, dat voor alle docenten een onderdeel vormt van de functie, ongeacht of zij docent A of docent B zijn. Daar komt bij dat de mate waarin aan de Groep van 10 ‘extra’ taken zijn toebedeeld niet zodanig is dat het als onevenredig moet worden aangemerkt. Het gaat om ongeveer drie uren op een volledige betrekking van 32 uren. Deze taken zijn daarnaast verdisconteerd in het totaal aantal te werken uren binnen de dienstbetrekking. Uit de brief van de minister van januari 2019 volgt bovendien dat ook het ministerie zich op het standpunt stelt dat aan docenten A mentortaken moeten kunnen worden opgedragen. Niet alleen aan de Groep van 10, maar aan alle docenten binnen het VSBO kunnen en worden dergelijke taakuren opgedragen. Dat het opdragen van deze taken in strijd is met de wet, zoals door De Groep van 10 is gesteld, is niet voldoende komen vast te staan. Zoals ook ter zitting is besproken zal al snel sprake zijn van overlap tussen de functie van docent A en docent B. Dat niet iedere docent die (mogelijk) voldoet aan de functie-eisen van docent B ook automatisch wordt bevorderd tot docent B, maakt niet dat (vervolgens) de opgelegde taken aan een docent A onrechtmatig zijn opgedragen. Het stond de Groep van 10 naar het oordeel van het Gerecht dus niet vrij om te weigeren deze mentor- en begeleidingsuren nog langer uit te voeren.
4.5.
Gelet het voorgaande kon het RKCS naar het oordeel van het Gerecht ‘no work no pay’ toepassen. Dat het RKCS dit heeft toegepast tot en met juli 2019 is, gelet op het feit dat de werkzaamheden voor het gehele (school)jaar waren opgedragen, evenmin onredelijk. Nu onvoldoende aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat de Groep van 10 alsnog recht heeft op betaling van de ingehouden uren, zal de vordering onder a. worden afgewezen.
4.6.
Ten aanzien van de vordering onder b. overweegt het Gerecht het volgende. Tussen partijen staat vast dat de Groep van 10 op dit moment (nog) niet is bevorderd tot docent B. Partijen zijn het er verder over eens dat artikel 6 lid 2 van de Bezoldigingsregeling pas toepassing heeft bij een zodanige bevordering. Voor een bevordering van de Groep van 10 van docent A naar docent B is in het kader van dit kort geding geen ruimte, zodat dit deel van de vordering ook zal worden afgewezen.
4.7.
De Groep van 10 zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt de Groep van 10 in de proceskosten, aan de zijde van het RKCS tot op heden begroot op NAf 1.500,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, en op 18 november 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.