Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
1.Het procesverloop
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 15 april 2019 ter griffie ingediend;
- de conclusie van antwoord d.d. 17 juni 2019;
- de mondelinge behandeling op 19 augustus 2019.
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao, heeft eiser, wonende in Curaçao, een vordering ingesteld tegen gedaagde, eveneens wonende in Curaçao, wegens onrechtmatige daad. De zaak betreft een geschil dat voortvloeit uit een echtscheidingsprocedure waarbij gedaagde de ex-vrouw van eiser als advocaat heeft bijgestaan. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door een belangrijke passage uit een faxbrief van de verzekeringsmaatschappij Fatum weg te laten, waardoor hij schade heeft geleden in de vorm van een gemiste uitkering van NAf 11.499,09. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 augustus 2019, waarbij beide partijen hun standpunten uiteenzetten.
De feiten van de zaak zijn als volgt: gedaagde heeft in de echtscheidingsprocedure een faxbrief van Fatum ingebracht, waarin werd aangegeven dat de ex-vrouw van eiser aanspraak kon maken op de helft van een levensverzekering. Eiser heeft echter aangetoond dat de faxbrief die door gedaagde is overgelegd niet overeenkomt met de originele faxbrief, omdat een passage ontbrak waarin werd vermeld dat de ex-vrouw afstand had gedaan van haar rechten op de levensverzekering. Eiser heeft vervolgens aangifte gedaan van valsheid in geschrifte tegen een medewerker van gedaagde en een klacht ingediend bij de Raad van Toezicht, die deze klacht gegrond verklaarde.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat eiser zelf toestemming heeft gegeven voor de uitkering aan zijn ex-vrouw, ondanks zijn kennis van de weglating van de passage. Dit leidde tot de conclusie dat er geen causaal verband was tussen de vermeende onrechtmatige daad van gedaagde en de schade die eiser stelt te hebben geleden. Het Gerecht heeft de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde tot op heden op nihil zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 11 november 2019.