ECLI:NL:OGEAC:2019:328

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
CUR201802125
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst in kort geding

In deze zaak heeft eiser, wonende in Venezuela, een kort geding aangespannen tegen de naamloze vennootschap Banco del Orinoco N.V., gevestigd in Curaçao, met als doel nakoming van een vaststellingsovereenkomst. Eiser heeft op 29 juni 2018 een verzoekschrift ingediend, waarna de mondelinge behandeling meermaals is aangehouden om een minnelijke regeling te beproeven. Op 11 maart 2019 heeft eiser het Gerecht geïnformeerd dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben getekend, waarbij Banco del Orinoco N.V. nog een bedrag van USD 179.065,92 plus rente en kosten dient te betalen. Eiser heeft verzocht om een vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, om dit bedrag te vorderen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: eiser heeft een rekening-courant en een Certificate Deposit rekening bij Banco del Orinoco N.V. Sinds 22 september 2016 probeert eiser zijn gelden naar zijn bankrekening in Miami overgemaakt te krijgen. Op 20 augustus 2018 zijn partijen tot een minnelijke regeling gekomen, maar het restant van USD 179.065,92 is nog niet voldaan. Eiser vordert nu nakoming van de vaststellingsovereenkomst, omdat Banco del Orinoco N.V. tekort is geschoten in de nakoming.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat Banco del Orinoco N.V. geen bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van eis en dat de vordering van eiser voldoende aannemelijk is om in een bodemprocedure toegewezen te worden. Het Gerecht heeft Banco del Orinoco N.V. veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Eiser heeft recht op betaling van USD 179.065,92, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 maart 2019 tot aan de dag van algehele voldoening.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Vonnis in kort geding
in de zaak van:
[EISER],
wonende in Venezuela,
eiser,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
tegen
de naamloze vennootschap
BANCO DEL ORINOCO N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. T.E. Matroos.
Partijen zullen hierna [eiser] en BdO genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1. [
Eiser] heeft op 29 juni 2018 een kort geding verzoekschrift met producties ingediend. De mondelinge behandeling is op verzoek van partijen meermaals aangehouden teneinde een minnelijke regeling te beproeven.
Bij e-mailbericht van 11 maart 2019 heeft mr. Braam het Gerecht medegedeeld dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben getekend, dat BdO nog USD 179.065,92 plus renten en kosten dient te betalen en dat partijen niet ter zitting hoeven te verschijnen en vonniskan volgen indien BdO refereert. Bij e-mailbericht van gelijke datum heeft BdO zich aan het verzoek gerefereerd.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
Eiser] houdt bij BdO een rekening-courant (nummer [nummer A]) en een Certificate Deposit rekening (nummer [nummer B]).
2.2.
Sedert 22 september 2016 probeert [eiser] zijn gelden naar zijn bankrekening te Miami overgemaakt te krijgen.
2.3.
Op 20 augustus 2018 zijn partijen tot een minnelijke regeling gekomen, welke is neergelegd in een vaststellingsovereenkomst. De eerste twee betalingen van
USD 20.000 en USD 44.766,48 zijn aan [eiser] voldaan. Het restant van USD 179.065,92 staat nog open.

3.Het geschil

3.1. [
Eiser] vordert -na eisvermeerdering-, nakoming van de vaststellingsovereenkomst, in die zin dat BdO bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van US$ 179.065,92, vermeerderd met renten en kosten.
3.2. [
Eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat BdO tekort is geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst.
3.3.
BdO heeft zich aan het oordeel van het Gerecht gerefereerd.

4.De beoordeling

4.1.
BdO heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis. Nu de eiswijziging ook ambtshalve niet in strijd met de eisen van een goede procesorde wordt geacht, zal hierna bij de beoordeling van de gewijzigde eis worden uitgegaan.
4.2.
Nu BdO de gehoudenheid aan de vaststellingsovereenkomst niet heeft betwist, is voldoende aannemelijk dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De vordering van [eiser] is dan ook toewijsbaar, met dien verstande dat de ingangsdatum van de gevorderde rente op de datum van de eisvermeerdering zijnde 11 maart 2019 zal worden gesteld, nu uit overgelegde stukken niet van een eerdere ingangsdatum blijkt.
4.3.
BdO zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

Het Gerecht:

rechtdoende in kort geding:
-veroordeeltBdO om een bedrag van US$ 179.065,92,= aan [eiser] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
-
veroordeeltBdO in de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot op heden begroot op NAf 1.000,= aan gemachtigdensalaris, NAf 2.160,= aan griffierechten en NAf 349,15 aan oproepingskosten;
- verklaarthet vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, en op 25 maart 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.