ECLI:NL:OGEAC:2019:335

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 november 2019
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
CUR201903424
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over aansprakelijkheid na verkeersongeval tussen twee verzekeraars

In deze zaak, die op 18 november 2019 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [eiseres] tegen de verzekeraars Ennia Caribe Schade N.V. en Massy United Insurance Ltd. naar aanleiding van een verkeersongeval. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.M.L. Conquet, vorderde een voorschot op schadevergoeding van NAf 19.284,75, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 november 2019, waarbij alle partijen hun standpunten naar voren hebben gebracht. De kern van het geschil betreft de aansprakelijkheid voor de schade die is ontstaan door een aanrijding tussen twee voertuigen, waarbij de eiseres geen schuld treft aan het ontstaan van het ongeval. De verzekeraars, Ennia en Massy, hebben beide aansprakelijkheid afgewezen, wat heeft geleid tot een meningsverschil over de schuldvraag. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er sprake was van een onduidelijke verkeerssituatie en dat beide automobilisten mogelijk hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Het Gerecht heeft in het kader van de voorlopige voorziening een schuldverdeling van 50/50 vastgesteld en een voorschot van in totaal NAf 16.406,49 toegewezen, waarbij beide verzekeraars ieder voor 50% aansprakelijk zijn gesteld. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van de eiseres toegewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201903424
Vonnis in kort geding d.d. 18 november 2019
inzake
[EISERES],
wonende te Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.M.L. Conquet,
--tegen--
de naamloze vennootschap
ENNIA CARIBE SCHADE N.V.,
kantoorhoudende te Curaçao,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mr. A.C. Small,
In welke zaak als derde in rechte is betrokken door eiseres,
de buitenlandse vennootschap
MASSY UNITED INSURANCE ltd.,
gevestigd te Curacao,
gedaagde sub 2,
gemachtigde: mr. Q. Carrega.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Ennia en Massy genoemd worden.

1.Het verdere verloop van de procedure en de vordering ex art. 12 RV

1.1.
Bij vonnis van 4 oktober 2019 heeft het Gerecht [eiseres] in de gelegenheid gesteld Massy ex artikel 12 Rv als gedaagde in het geding te roepen. [eiseres] heeft daartoe op 28 oktober 2019 een akte inhoudende oproeping derden ex artikel 12 Rv ingediend, waarbij zij vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, – naast Ennia –(ook) Massy te veroordelen tot betaling van een bedrag van NAf 19.284,75 bij wijze van voorschot, vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van Massy in de proceskosten.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 4 november 2019 plaatsgevonden. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door mr. Conquet. Namens Ennia zijn mevrouw [naam 1], jurist, en mevrouw [naam 2], claims officier, verschenen, bijgestaan door mr. Small. Namens Massy is mr. Carrega verschenen. Na aanvang van de zitting heeft zich tevens een vertegenwoordiger van Massy ter zitting gemeld. Alle partijen hebben het woord gevoerd. Mr. Carrega heeft zijn ter zitting voorgedragen pleitaantekeningen naderhand aan het Gerecht en aan partijen gemaild. De pleitaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd. Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Het spoedeisend belang is voldoende gebleken.
2.2.
Tussen partijen staat vast dat de auto van [eiseres] is beschadigd als gevolg van een aanrijding tussen een auto met kenteken [nummer A], WA-verzekerd bij Massy, en een auto met kenteken [nummer B], WA-verzekerd bij Ennia. Partijen zijn het er voorts over eens dat [eiseres] geen schuld treft aan het ontstaan van de aanrijding. [eiseres] heeft Ennia en Massy aangesproken tot vergoeding van haar schade. Ennia en Massy hebben beide aansprakelijkheid afgewezen stellende dat niet de bestuurder van de bij haar verzekerde auto, maar de bestuurder van de andere auto een verkeersfout heeft gemaakt. Aan dat geschil ligt een verschillende interpretatie van de verkeerssituatie ter plaatse ten grondslag. Massy stelt dat sprake is van Y-splitsing, zodat de bestuurder van de auto verzekerd bij Ennia op grond van artikel 41 lid 1 WVV gehouden was voorrang te verlenen aan de bestuurder van de auto verzekerd bij Massy. Ennia stelt daarentegen dat ter plaatse sprake is van een T-splitsing in de zin van artikel 41 lid 2 sub b WVV, zodat de bestuurder van de auto verzekerd bij Massy gehouden was voorrang te verlenen aan de bestuurder van de auto verzekerd bij Ennia.
2.3.
Door het meningsverschil tussen de betrokken verzekeraars over de schuldvraag ondervindt [eiseres] problemen bij het verkrijgen van de haar rechtens toekomende schadevergoeding, terwijl redelijkerwijs is aan te nemen dat tenminste één van die twee partijen (de verzekerde van Ennia of de verzekerde van Massy) schuld treft aan het ontstaan van de schade van [eiseres]. Door Massy als derde partij in rechte te betrekken hebben beide verzekeraars hun standpunt ten aanzien van de schuldvraag nader kunnen toelichten en kunnen motiveren, zodat het Gerecht beide standpunten bij het voorlopig oordeel ten aanzien van de schuldvraag kan betrekken en afwegen.
2.4.
Met gedaagden is het Gerecht van oordeel dat zich in kort geding niet zonder meer laat vaststellen of ter zake sprake was van een Y-splitsing of T-kruising. Daartoe is van belang dat DOW wisselende standpunten daarover heeft ingenomen. Naar het Gerecht begrijpt heeft DOW in eerste instantie op basis van de luchtkaarten en –foto’s vastgesteld dat sprake is van een Y-splitsing, maar is zij later ter plekke gaan kijken en heeft zij toen aangegeven dat er sprake is van een T-kruising. Welke omstandigheden daarbij een rol hebben gespeeld, dient nader te worden onderzocht. Daarvoor is geen ruimte in kort geding.
2.5.
Het voorgaande laat onverlet dat bij de beantwoording van de schuldvraag niet alleen de kwalificatie van de verkeersituatie ter plaatse van belang is, maar ook het gedrag van de verkeerdeelnemers voorafgaande aan de aanrijding. Uit de stellingen van partijen volgt dat er ter plaatse sprake was van een onduidelijke en onoverzichtelijke kruising, waarvan het zicht van beide kanten (deels) werd belemmerd door bosschages, dat er nagenoeg geen verlichting was en dat waarschuwingsborden- of verkeersborden ontbraken. Onder deze omstandigheden had het op de weg van beide automobilisten gelegen om vaart te verminderen en de situatie te overzien alvorens de kruising op te rijden. Niet gebleken is dat (een van) beide automobilisten hun verkeersgedrag op deze situatie hebben afgestemd, zodat zij beiden gevaarzettend hebben gehandeld en daardoor aan het ontstaan van de aanrijding hebben bijgedragen.
2.6.
In hoeverre beide automobilisten in hun onderlinge verhouding aan het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen, laat zich niet zonder meer vaststellen in onderhavig kort geding. In dat kader kan de kwalificatie van de verkeersituatie ter plaatse een rol spelen. Dat is anders in de verhouding tot [eiseres]. Het gegeven dat beide automobilisten aan het ontstaan van het gevaar hebben bijgedragen, is naar het voorlopig oordeel van het Gerecht voldoende om in het kader van een voorlopige voorziening in kort geding ten opzichte van [eiseres] van een onderlinge schuldverdeling van 50/50 uit te gaan. Daartoe acht het Gerecht mede van belang dat het onwenselijk is dat een [eiseres] als ‘schuldloze derde’ van vergoeding van schade verstoken blijft vanwege een meningsverschil tussen twee betrokken verzekeraars betreffende de schuldvraag. Voorts is er geen sprake van een restitutierisico nu het om twee verzekeraars gaat.
2.7.
Massy en Ennia hebben de omvang van de schade betwist. Art. 6:97 BW bepaalt dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. In het onderhavige geval is sprake van algeheel verlies van de auto. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de schadelijdende partij in dat geval aanspraak kan maken op vergoeding van de marktwaarde van deze auto ten tijde van het verlies (vgl. HR 7 mei 204, ECLI:NL:HR:2004:AO2786, NJ 2005/76). [eiseres] heeft niet betwist dat sprake was van een schadevoertuig. Niet gebleken is dat bij de berekening van marktwaarde van de auto daarmee rekening is gehouden. Om die reden zal het Gerecht uitgaan van het gemiddelde van de door partijen gestelde marktwaarde van de auto, vermindert met de wrakwaarde, hetgeen neerkomt op een bedrag van NAf 11.133,50.
2.8.
Voor wat betreft de huurkosten van de vervangende auto gaat het Gerecht uit van het uitgangspunt dat [eiseres] als benadeelde zoveel mogelijk in de positie moet worden gebracht waarin zij zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis zou hebben verkeerd. In een situatie als de onderhavige waarin [eiseres] verstoken is gebleven van een vergoeding vanwege een geschil over de schuldvraag tussen betrokken verzekeraars, is geen ruimte voor een beperking van de huurkosten tot twee a drie weken. Anderzijds is niet gebleken dat [eiseres] de mogelijkheden van een goedkopere huurauto heeft onderzocht. Het Gerecht acht een voorschot terzake de huurkosten van NAf 4.000 toewijsbaar. De buitengerechtelijke kosten worden als niet betwist toegewezen voor een bedrag van NAf 1.272,99.
2.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat het Gerecht in het kader van een voorlopige
voorziening in kort geding een voorschot van in totaal NAf 16.406,49 toewijsbaar
acht (NAf 11.133,50 + NAf 4.000 + NAf 1.272,99). Ennia en Massy zullen ieder
worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van NAf 8.203,25, te weten 50%
van het voorschot.
2.10.
Ennia en Massy zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op NAf 748,50 aan verschotten (NAf 450,- griffierechten daarin begrepen) en NAf 1.500 aan gemachtigdensalaris.
Ennia zal worden veroordeeld tot betaling van de verschotten, nu deze kosten ten behoeve van Ennia zijn gemaakt. Massy is vrijwillig verschenen. Zowel Ennia als Massy zullen worden veroordeeld tot betaling van het gemachtigdensalaris, nu de kosten ten behoeve van beide partijen zijn gemaakt.

3.De beslissing

Het Gerecht:
3.1.
beveelt
Enniaaan [eiseres] te betalen bij wijze van voorschot op de schade,
het bedrag van
NAf 8.203,25;
3.2.
beveelt
Massyaan [eiseres] te betalen bij wijze van voorschot op de schade,
het bedrag van
NAf 8.203,25;
3.3.
veroordeelt
Enniain de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op op NAf 748,50 aan verschotten (NAf 450,- griffierechten daarin begrepen) en NAf 1.500 aan gemachtigdensalaris;
3.4.
veroordeelt
Massyin de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op NAf 1.500 aan gemachtigdensalaris;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 november 2019.