ECLI:NL:OGEAC:2019:336

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
CUR201802616
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in het incident betreffende provisionele eis in schadestaatprocedure

In deze zaak, die voorligt bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R.E.F.A. Bijkerk, een provisionele eis ingediend tegen de naamloze vennootschap ASKA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., vertegenwoordigd door mr. A.C. van Hoof. De eiser vordert een voorlopige voorziening in de vorm van een voorschot van NAf 50.000,- op een schadevergoeding die hij in de hoofdzaak vordert, als gevolg van een ongeval. De procedure is gestart met een inleidend verzoekschrift op 13 augustus 2018, gevolgd door een conclusie van antwoord op 14 januari 2019 en een mondelinge behandeling op 11 februari 2019.

De rechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering tot een voorlopige voorziening alleen kan worden toegewezen als de eiser voldoende belang heeft. Eiser heeft gesteld in financiële problemen te verkeren, wat zijn verzoek onderbouwt. Echter, de rechter heeft ook opgemerkt dat de hoofdzaak, die een schadestaatprocedure betreft, nog niet voldoende duidelijkheid biedt over de aansprakelijkheid van de gedaagde, ASKA. De rechter heeft de beslissing over de provisionele eis aangehouden, in afwachting van een medisch verslag dat van invloed kan zijn op de beoordeling van de hoofdzaak.

De rechter heeft op 8 april 2019 besloten de zaak te verwijzen naar de rol voor indiening van het medisch verslag en akte uitlating door beide partijen. De beslissing over de provisionele eis is aangehouden tot het medisch onderzoek is afgerond, omdat dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de vordering van eiser. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 11 maart 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN HET INCIDENT
in de zaak van:
[EISER],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk,
tegen
de naamloze vennootschap
ASKA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.C. van Hoof.
Partijen zullen hierna [eiser] en Aska genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 13 augustus 2018 ter griffie ingediend;
- de conclusie van antwoord van 14 januari 2019;
- de e-mail van 6 februari 2019 met aangehechte producties zijdens [eiser];
- de e-mail van 6 februari 2019 met aangehechte productie zijdens Aska;
- de incidentele conclusie van provisionele eis ingediend op 11 februari 2019;
- de mondelinge behandeling op 11 februari 2019.
1.2.
Vonnis in het incident is bepaald op heden.

2.Beoordeling in het incident

2.1. [
Eiser] vordert dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Haar vordering strekt ertoe dat het Gerecht bij wijze van provisionele voorziening, uitvoerbaar bij voorraad, Aska zal veroordelen tot betaling van een voorschot van NAf 50.000,- op het door Aska in de hoofdzaak aan [eiser] te betalen bedrag.
2.2.
Aska voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.3.
Toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding is alleen mogelijk indien [eiser] daarbij voldoende belang heeft. Dat is hier het geval. [Eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij in financiele problemen verkeert. De gevraagde voorlopige voorziening hangt voorts samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Derhalve moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt. Bij een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom is dat in verband met het restitutierisico meestal alleen het geval indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
2.4.
Het Gerecht zal de beslissing over de door [eiser] gevorderde voorlopige voorziening aanhouden. Ter motivering dient het volgende.
2.5.
De hoofdzaak betreft een schadestaatprocedure waarin [eiser] het Gerecht vordert om Aska te veroordelen tot betaling van een bedrag van NAf 133.884,73 ter vergoeding van zijn schade als gevolg van een hem overkomen ongeval. Vooruitlopend op de mondelinge behandeling in de hoofdzaak heeft [eiser] een kort geding aanhangig gemaakt waarin hij een voorschot van NAf 50.000,- op de schade als gevolg van een aanrijding vordert. Bij vonnis van 29 januari 2019 heeft het Gerecht de vordering van [eiser] in kort geding afgewezen. Aan dat oordeel liggen kort gezegd, onduidelijkheden betreffende het medisch causaal verband en de omvang van de schade ten grondslag.
2.6.
Ter onderbouwing van zijn incidentele conclusie van provisionele eis voert [eiser] aan dat de kort geding rechter ten onrechte dan wel op onjuiste gronden tot zijn beslissing is gekomen. Daarmee vraagt [eiser] feitelijk om een herbeoordeling van zijn vordering tot betaling van een voorschot en is er in feite sprake van een verkapt hoger beroep. Dat is in strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en overigens is het in strijd met een goede procesorde om via deze provisionele eis een herbeoordeling te krijgen van hetgeen zeer recent in het kort geding naar voren is gebracht en is afgewezen.
2.7.
In het kader van dit incident sluit het Gerecht zich, voor zover thans relevant, in hoofdlijnen aan bij de beoordeling die ten grondslag ligt aan de beslissing van de kort geding rechter. In aanvulling daarop overweegt het Gerecht het volgende. Gelet op de stellingen van partijen over en weer en het oordeel van de kort geding rechter daarover, staat vooralsnog onvoldoende vast dat Aska gehouden is een deel van de vordering van [eiser] te voldoen. Een van de redenen daartoe is dat vooralsnog onvoldoende duidelijk is of de huidige klachten en beperkingen van [eiser] een gevolg zijn van het ongeval. Deze onduidelijkheid is een gevolg van wisselende uitspraken van de arbo-arts enerzijds en de orthopedisch chirurg anderzijds over de arbeidsongeschiktheid van [eiser] op verschillende momenten na het ongeval. In de hoofdzaak zijn partijen overeen gekomen gezamenlijk een medisch adviseur in te schakelen teneinde te beoordelen of uit het volledige door [eiser] te verstrekken medisch dossier een standpunt kan worden ingenomen over de medische causaliteit. Nu de uitkomst van dit medisch onderzoek in de hoofdzaak, dat op korte termijn voorhanden zal zijn, van invloed zou kunnen zijn op de beoordeling van de provisionele eis, zal de rechter de beslissing op de provisionele eis aanhouden tot nadat in de hoofdzaak het verslag van de medisch adviseur is ontvangen. Om die reden zal de hoofdzaak worden verwezen naar de rol van
8 april 2019voor indiening van het medisch verslag tevens akte uitlating zijdens beide partijen. Beide partijen kunnen zich bij akte uitlaten over het medisch verslag en de gevolgen daarvan voor de beoordeling van de hoofdzaak en het incident.

3.De beslissing

Het Gerecht:

In de hoofdzaak
- verwijst de zaak naar de rol van
8 april 2019voor indiening medisch verslag en akte uitlating zijdens beide partijen;
in het incident
- houdt iedere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2019.