In deze zaak heeft RBC Royal Bank N.V. (hierna: RBC) een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens betalingsachterstanden op een hypothecaire geldleningsovereenkomst. De overeenkomst, die op 7 mei 2010 werd gesloten, betrof een lening van NAf 404.000,- voor de aankoop van een terrein en de bouw van een woning. RBC heeft [gedaagde] in 2012 geïnformeerd over de voorgenomen openbare verkoop van de woning vanwege betalingsachterstanden. Ondanks een aanbod van [gedaagde] om de woning zelf te verkopen, heeft RBC de woning op 5 april 2013 openbaar verkocht voor NAf 136.645,36. Na de verkoop resteerde er een schuld van NAf 118.782,14. RBC vorderde in deze procedure betaling van een restschuld van NAf 108.246,15, vermeerderd met rente en incassokosten.
[gedaagde] betwist de vordering en stelt dat RBC misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot executie door hem niet in de gelegenheid te stellen de woning zelf te verkopen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat RBC rechtmatig tot executie is overgegaan, aangezien [gedaagde] in verzuim was met zijn betalingsverplichtingen. Het Gerecht oordeelt dat RBC voldoende tijd heeft gegeven aan [gedaagde] om zijn financiële problemen op te lossen en dat er geen sprake is van misbruik van recht. De vordering van RBC wordt toegewezen, inclusief de gevorderde incassokosten en proceskosten.
Het vonnis is uitgesproken door mr. S.M. Christiaan op 7 oktober 2019.