ECLI:NL:OGEAC:2019:366

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
500.001418
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. S.M. van Lieshout
  • R.A. Caupain
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door politieagent in Curaçao met letsel als gevolg

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is de verdachte, een politieagent, beschuldigd van mishandeling van twee personen op 6 februari 2018. De zaak kwam ter terechtzitting op 18 januari en 12 april 2019. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.P. Osepa, heeft de beschuldigingen ontkend, maar de getuigenverklaringen en het bewijs wezen in de richting van zijn schuld. De officier van justitie, mr. C.J.W.M. Janssen, eiste een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De benadeelde partijen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], vorderden schadevergoeding voor de opgelopen letsels. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte opzettelijk geweld had gebruikt tegen beide slachtoffers, wat resulteerde in lichamelijk letsel. De verdachte werd schuldig bevonden aan mishandeling en kreeg een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. Daarnaast werd hij veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen van elk NAf 1.000,00 voor immateriële schade. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte, als ervaren politieagent, had moeten de-escaleren in plaats van geweld te gebruiken. De vorderingen van de benadeelde partijen voor andere schadeposten werden afgewezen, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00148/18

Uitspraak: 3 mei 2019 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
domicilie kiezend ten kantore van zijn werkgever, [naam werkgever], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2019 en 12 april 2019. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.P. Osepa, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] [benadeelde 1] hebben zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie mr. C.J.W.M. Janssen heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Zijn vordering behelst voorts:
  • de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hetgeen zij hebben gevorderd;
  • de oplegging van een contactverbod, alleen geldend buiten de diensttijd van de verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten dan wel zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden afgewezen. Subsidiair heeft hij een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
1.
dat hij op of omstreeks 6 februari 2018 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandeld, [benadeelde 1] één of meerdere malen (met tot vuisten gebalde handen) (met kracht) in/tegen (de linker onderzijde van) het gezicht heeft geslagen en/of die [benadeelde 1]één of meerdere malen met geschoeide voeten tegen/op zijn hoofd, in elk geval het lichaam heeft getrapt, ten gevolge waarvan die [benadeelde 1]lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten verwonding aan de bovenlip doorlopend naar de binnen lip en/of verwonding aan de onderlip (barst wond) in elk geval letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 2:273/274 Wetboek van Strafrecht)
2.
dat hij op of omstreeks 6 februari 2018 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend, [benadeelde 2] één of meerdere malen (met tot vuisten gebalde handen) (met kracht) tegen het (linker) oor, althans het gezicht, heeft geslagen, ten gevolge waarvan die [benadeelde 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 2:273/274 Wetboek van Strafrecht)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling (tijds)verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
1.
dat hij
op ofomstreeks 6 februari 2018 in Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk mishandeld,
[benadeelde 1]één
of meerderemaal(met tot vuist
engebalde hand
en)(met kracht)
in/tegen
(de linker onderzijde van
)het gezicht heeft geslagen en
/ofdie [benadeelde 1]één
of meerderemaalmet geschoeide voet
entegen
/opzijn hoofd,
in elk geval het lichaamheeft getrapt, ten gevolge waarvan die [benadeelde 1]lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten verwonding aan de bovenlip doorlopend naar de binnen lip en
/ofverwonding aan de onderlip (barst wond)
in elk geval letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
dat hij
op ofomstreeks 6 februari 2018 in Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk mishandelend, [benadeelde 2]
één ofmeerdere malen
(met tot vuist
engebalde hand
en)(met kracht) tegen het
(linker
)oor,
althans het gezicht,heeft geslagen, ten gevolge waarvan die [benadeelde 2] letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden
;.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1] De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. benadeelde 1] deed op 7 februari 2018 aangifte van mishandeling. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Op 7 februari 2018 was ik samen met mijn echtgenote [benadeelde 2] bij een jump-in die bij het Postkantoor te [wijk] werd gehouden. Mijn vrouw en ik stonden omstreeks 01.30 uur in de omgeving van de aldaar gevestigde bar. Mijn vrienden gingen eten kopen en mijn echtgenote en ik zijn op hen blijven wachten. Ik zag de politieagent [verdachte], in de richting van twee andere collega’s lopen. Ik zag dat zij allen in burger waren gekleed. Ik bleef hen aankijken en zag dat [verdachte] in onze richting kwam aanlopen. Bij ons aangekomen zag ik dat [verdachte] tussen mijn vrouw en ik liep en hierna wegliep. Ik moest enkele stappen achteruit doen, zodat [verdachte] niet tegen mij zou aanlopen. In de tussentijd kwamen onze vrienden terug bij ons staan. Hierna zag ik dat [verdachte] ons verschillende malen, ongeveer vier malen, voorbijliep, zowel van voren als van achteren. Bij de laatste maal tikte ik [verdachte] op één van zijn schouders en vraag aan [verdachte], “Ruman riba problema bo ta”. Zonder mij te antwoorden keerde [verdachte] zich om en sloeg hij mij met kracht met één van zijn tot vuist gebalde handen aan de linker onderzijde van mijn gezicht. Door die slag ondervond ik veel pijn. Ik verloor het bewustzijn en viel op de grond op mijn rechterhand (pols). Op het moment dat ik weer bij mijn positieven kwam, constateerde ik, dat ik aan mijn mond bloedde en dat mijn rechter onderarm ter hoogte van mijn pols pijn deed. Mijn lippen moesten bij de Polikliniek gehecht worden.” [2]
2. [ benadeelde 2] deed op 14 februari 2018 aangifte van mishandeling. Zij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Op 7 februari 2018 was ik samen met mijn echtgenoot [benadeelde 1] bij een jump-in die bij het Postkantoor te [wijk] werd gehouden. Samen met ons gingen ook enkele vrienden mee. Op een gegeven ogenblik stond ik naast mijn man en zag een mij onbekende man in onze richting aan komen lopen. Ik zag dat mijn man enkele stappen opzij deed zodat de man tussen ons voorbij kon lopen. Gedurende het dansen zag ik de man tot tweemal toe heen en weer naar de bar toelopen. Ik hoorde dat mijn man tegen de man vroeg, “Hei riba problema bo ta”. Ik zag dat de man, mijn man met zijn tot vuist gebalde rechterhand in zijn gezicht sloeg. Ik zag dat mijn op de grond kwam te vallen. Op het moment dat mijn man op de grond lag zag ik dat de man, mijn man met kracht met zijn geschoeide voet tegen het hoofd trapte. De man werd door omstanders vastgehouden. Ik zag dat de man met zijn tot vuist gebalde rechterhand in mijn richting zwaaide. Ik voelde dat ik tegen mijn linkeroor werd geslagen. Ik ondervond veel pijn. Ik zag een bakje op tafel liggen en gooide het in de richting van de man. Ik zag dat de man zich losrukte en mij achterna kwam. Ik zag dat hij met zijn tot vuist gebalde rechterhand in mijn richting zwaaide. Ik ontweek die slag en probeerde weg te rennen. Op dat moment zwaaide de man met zijn tot vuist gevalde rechterhand voor de derde maal in mijn richting. Ik voelde dat ik voor de tweede maal aan mijn linkeroor werd geslagen. Ik ondervond veel pijn. Mijn oor doet pijn en ik voel geruis in mijn linkeroor.” [3]
3. [ getuige 1] heeft op 14 februari 2018 de volgende verklaring afgelegd:
“Op 6 februari 2018 ging ik samen met mijn kennissen naar een jump-in die op het terrein van het Postkantoor te [wijk] werd georganiseerd.
Ik hoorde een klap en zag hoe [benadeelde 1] op de grond viel. Ik zag ook hoe een man [benadeelde 1] met kracht tegen zijn achterhoofd schopte.
Ik zag mijn vriendin rennen en de man was achter haar aan. Ik zag hoe de man haar met zijn tot vuist gebalde handen wilde slaan. De man sloeg haar met zijn tot vuisten gebalde hand aan de linkerkant van haar gezicht. Hij raakte haar, maar niet voluit.” [4]
4. De geneeskundige, Dr. J.E. Poulina, heeft [benadeelde 1] onderzocht en de volgende medische verklaring opgesteld:

“A. Omschrijving van het letsel:

-
- Verwonding bovenlip doorlopend naar binnen lip ø 3 cm;
-
- Verwonding onderlip barstwond ø 2 cm. “ [5]
5. De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“Ik heb [benadeelde 1] geslagen. Hij is op de grond gevallen en ik heb hem terwijl hij op de grond lag geschopt. Ik ben hierna achter een persoon aan gegaan. Ik heb tweemaal met mijn hand in de richting van die persoon gezwaaid. Ik heb haar geraakt.” [6]
Bewijsoverweging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de bedoeling van verdachte geenszins gericht was op het toebrengen van letsel aan aangever [benadeelde 1] noch aan aangeefster [benadeelde 2], welke laatste hij probeerde aan te houden.
Dit verweer wordt weerlegd door de bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat verdachte beide aangevers met zijn vuist heeft gestompt/geslagen. In de uiterlijke verschijningsvorm van deze handelingen ligt het opzet besloten om de aangevers pijn te doen en/of letsel toe te brengen. Het Gerecht acht niet aannemelijk dat verdachte [benadeelde 2] heeft geraakt in een poging om haar aan te houden, aangezien hij daarover niet eerder dan ter terechtzitting heeft verklaard. Maar ook als dat het geval zou zijn geweest, dan nog zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit de noodzaak kan blijken om dat door middel van vuistslagen te doen.
Strafbaarheid van verdachte en strafbaarheid van het feit
Verdachte beroept zich ten aanzien van het incident met aangever [benadeelde 1] op noodweer, noodweerexces dan wel psychische overmacht. Ten aanzien van aangeefster [benadeelde 2] beroept hij zich op psychische overmacht.
Alvorens over te gaan tot een beoordeling van deze verweren zal het Gerecht eerst weergeven welke feiten en omstandigheden het in deze zaak aannemelijk geworden acht.
Hoewel geen van de overige aanwezigen hier melding van hebben gemaakt, is het Gerecht op basis van de verklaringen van verdachte en getuige [getuige 2], gelezen in samenhang met de foto van verdachtes borst/hals, waarop een rode streep te zien is, bereid om in het voordeel van verdachte aan te nemen dat [benadeelde 1], vlak voordat verdachte hem sloeg:
tegen verdachte heeft gezegd: “Serka mi si no tin kuente Polis. Ami si ta dal mi ta dal;”
verdachte met zijn hand bij diens borst heeft vastgepakt.
Dat [benadeelde 1] verdachte een klap op de borst zou hebben gegeven acht het Gerecht niet aannemelijk geworden. Niet alleen komt de op de foto van verdachtes borst zichtbare streep meer overeen met een grijp/krab beweging dan met een klapbeweging, ook verdachte zelf heeft in zijn verklaring bij de politie alleen gezegd dat [benadeelde 1] hem bij de borst vastpakte en niet dat hij door [benadeelde 1] werd geslagen. Bovendien heeft [getuige 2] bij de politie in het geheel niets verklaard over een klap of een beetgrijpen door [benadeelde 1]. Het Gerecht hecht daarom geen geloof aan haar bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring, inhoudende dat zij destijds vergeten was te zeggen dat [benadeelde 1] verdachte een klap op zijn borst gaf.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed van de dader zelf of een ander, in de zin van artikel 1:114, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding, waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Het Gerecht is van oordeel dat het optreden van [benadeelde 1], zoals hierboven beschreven, in redelijkheid beschouwd, voor verdachte niet een situatie in het leven riep waarin hij zichzelf mocht verdedigen door [benadeelde 1] een vuistslag te geven en hem vervolgens, terwijl hij op de grond lag, met zijn geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen. Niet alleen had verdachte zich aan de confrontatie met [benadeelde 1] kunnen en moeten onttrekken, nu dit mede gezien de aanwezigheid van meerdere van zijn collega’s als een reëel alternatief moest worden gezien, ook heeft hij met het geven van een harde vuistslag en een schop tegen het hoofd de grenzen van proportionaliteit verre overschreden. Juist van een ervaren politieman als verdachte mag worden verwacht dat hij in dergelijke situaties de-escalerend optreedt en niet escalerend, zoals in dit geval.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat het bewezen verklaarde handelen van de verdachte voortkwam uit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Nog afgezien van de vraag of in casu überhaupt sprake was van een dergelijke drang, nu verdachte hier zelf niet over heeft verklaard, mocht juist van verdachte, als ervaren politieman, verwacht worden dat hij weerstand bood tegen de verleiding om in deze situatie geweld te gebruiken tegen [benadeelde 1]. Dat geldt ook ten aanzien van [benadeelde 2], nadat zij een bakje met azijn en uitjes in de richting van verdachte had gegooid.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten, zijn het feit en verdachte strafbaar.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 273 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Mishandeling.

Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 273 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Mishandeling.

Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft het slachtoffer [benadeelde 1] neergeslagen en hem vervolgens, nadat hij bewusteloos op de grond lag, tegen het hoofd geschopt. Hierna is verdachte het slachtoffer [benadeelde 2] achterna gegaan en heeft hij haar tweemaal tegen haar hoofd geslagen. Beide slachtoffers hebben hierdoor letsel en pijn ondervonden.
Het Gerecht neemt het verdachte kwalijk dat hij als ervaren politieagent, van wie mag worden verwacht dat hij ook in lastige situaties afgewogen beslissingen neemt en te allen tijde zijn agressie onder controle houdt, zich op deze manier heeft gedragen.
Verder geldt dat verdachte ter terechtzitting heeft laten blijken dat hij in een soortgelijk geval op dezelfde manier zou handelen. Het Gerecht heeft daardoor niet de overtuiging gekregen dat verdachte het strafwaardige van zijn handelen inziet.
Op grond van dit alles komt het Gerecht tot de slotsom dat de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door de officier van justitie gevorderde duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf. Het Gerecht is van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die onder andere blijken uit het (positieve) reclasseringsrapport, nopen niet tot een andere of lagere straf.
Schadevergoeding
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich ieder in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
De verdediging heeft de vorderingen betwist.
Het Gerecht is van oordeel dat het causaal verband tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de psychische klachten van de benadeelde partijen voldoende aannemelijk is geworden. Beiden hebben een verklaring van een psycholoog overgelegd, waaruit blijkt dat zij als gevolg van het incident een post traumatische stress-reactie met depressie hebben ontwikkeld. Het Gerecht schat de als gevolg daarvan geleden immateriële schade op een bedrag van NAf 1.000,00 (zegge: duizend gulden) per persoon.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De benadeelde partijen kunnen niet worden ontvangen in hun vorderingen ter zake de immateriële schadepost “ongemak fysieke schade” ad NAf 5.000,00 per persoon, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partijen kunnen ook niet worden ontvangen in hun vorderingen ter zake de immateriële schadepost “vernedering” ad NAf 2.000,00 per persoon, nu daaraan slechts ten grondslag is gelegd dat de benadeelde partijen zijn geconfronteerd met mensen die hebben laten merken dat zij het feit dat de benadeelde partijen zich hebben laten slaan, als gezichtsverlies van de benadeelde partijen beschouwen, welke onderbouwing tekortschiet.
De benadeelde partijen kunnen deze onderdelen van hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het Gerecht acht voorts onvoldoende aannemelijk geworden dat de door [benadeelde 2] gevorderde kosten voor behandelingen door de KNO-arts en een nog te verrichten trommelvliesoperatie in causaal verband staan tot het bewezen verklaarde feit. Immers, [benadeelde 2] geeft consequent aan op haar linkeroor te zijn geslagen, terwijl de arts Berenos-Riley, die weliswaar beschrijft dat [benadeelde 2] aangeeft dat zij last heeft van het linker oor, de trommelvliesperforatie aan het rechteroor constateert, maar aan de linkerkant een gaaf trommelvlies en een normaal gehoor.
[benadeelde 2] kan daarom niet in dat onderdeel van de vordering worden ontvangen en zal dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is, behalve op het reeds aangehaalde wettelijke voorschrift, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:22, 1:45, 1:46, 1:78 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
2 (twee) maanden;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd buiten diensttijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[benadeelde 1]en
[benadeelde 2], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 1.000,00 (zegge: duizend gulden),tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 1.000,00 (zegge: duizend gulden),tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partijen in de vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partijen gemaakte kosten voor zover die betrekking hebben op de vorderingen van de benadeelde partijen, begroot op nihil;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 1]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 1.000,00 (zegge: duizend gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 2]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 1.000,00 (zegge: duizend gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, voor hiervoor toegewezen vorderingen en opgelegde schadevergoedingsmaatregel, dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de betreffende benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de betreffende benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, bijgestaan door R.A. Caupain, (zittingsgriffier), en op 3 mei 2019 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisanten in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het algemeen proces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Bureau Interne Zaken) d.d. 17 april 2018, en aanvullend proces-verbaal d.d. 15 juni 2018, en de onderzoeksnaam “[onderzoeksnaam]”.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 7 februari 2018, zaakdossier, proces-verbaalnummer 201802070915.
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 7 februari 2018, zaakdossier, proces-verbaalnummer 201802070915.
4.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 14 februari 2018, zaakdossier, proces-verbaalnummer 201802141400 Get 02.
5.“Schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 9 april 2018, zaakdossier, pagina 19-22.
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 april 2019, zoals die eventueel later - indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld - in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.