ECLI:NL:OGEAC:2019:373

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
CUR201900510
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • F.V.L.M. Wannyn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorwaardelijk ontbindingsverzoek en afwijzing zelfstandig verzoek tot doorbetaling van loon in arbeidsconflict tussen Wasserij Korsow B.V. en gedaagde

In deze zaak heeft Wasserij Korsow B.V. op 4 januari 2019 een ontslag op staande voet gegeven aan [gedaagde], die sinds 1 maart 2010 in dienst was als productieleider. De werkgever stelde dat er dringende redenen waren voor het ontslag, waaronder herhaaldelijk alcoholgebruik op de werkvloer en roekeloos gedrag met de bedrijfsauto. [gedaagde] heeft het ontslag betwist en verzocht om doorbetaling van zijn loon en vergoeding van niet genoten vakantiedagen. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 maart 2019, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechter heeft op 30 april 2019 uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, gezien de ernst van de gedragingen van [gedaagde]. De vordering van Wasserij Korsow om de arbeidsovereenkomst te ontbinden werd voorwaardelijk toegewezen, terwijl de verzoeken van [gedaagde] tot doorbetaling van loon en vergoeding van vakantiedagen werden afgewezen, met uitzondering van een bedrag van NAf 4.615,30 voor niet genoten vakantiedagen. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201900510
Beschikking d.d. 30 april 2019
inzake
de besloten vennootschap
WASSERIJ KORSOW B.V.,
gevestigd in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. C. van der Slikke,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.J.F. Elisa.
Partijen zullen hierna Wasserij Korsow en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Wasserij Korsow heeft op 12 februari 2019 een verzoekschrift met producties ingediend. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft Wasserij Korsow nadere producties toegezonden. [gedaagde] heeft een verweerschrift inhoudende een zelfstandig tegenverzoek met producties toegezonden. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 maart 2019. Namens Wasserij Korsow was daarbij aanwezig [naam 1], plaatsvervangend directeur, tezamen met mr. Van der Slikke. [gedaagde] is in persoon verschenen, tezamen met mr. Elisa. De gemachtigden hebben het woord gevoerd, mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. En er zijn vragen beantwoord. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2. [
gedaagde], thans 45 jaar, is per 1 maart 2010 in dienst getreden van Wasserij Korsou. Hij was laatstelijk werkzaam als productieleider tegen een loon van NAf 10.000,- netto per maand. Een deel daarvan, circa NAf 4.061,12 bruto, werd op de daarvoor gebruikelijke wijze uitbetaald. Het resterende nettoloon werd – al dan niet na declaraties van onkostenvergoedingen door [gedaagde] – aangevuld tot een bedrag van NAf 10.000,- middels (onder meer) cheques en stortingen op de bankrekening van de stiefzoon van [gedaagde].
2.3.
Bij brief van 12 april 2011 heeft Wasserij Korsow [gedaagde] een schriftelijke waarschuwing gegeven omdat hij de bedrijfswagen van Wasserij Korsow die niet voor privé mag worden gebruikt, ’s avonds en ’s nachts had gebruikt.
2.4.
Bij brief van 9 mei 2011 heeft Wasserij Korsow [gedaagde] een schriftelijke waarschuwing gegeven omdat hij met alcohol op de bedrijfswagen van Wasserij Korsow schade had toegebracht.
2.5.
Na onenigheid tussen partijen over de vergoeding van overuren heeft [gedaagde] op 10 december 2014 een bedreiging geuit jegens de directeur van Wasserij Korsow. In het kader van het conflict over de overuren zijn partijen op 15 januari 2015 overeengekomen dat een bedrag van NAf 60.000,- netto aan [gedaagde] werd betaald.
2.6. [
gedaagde] heeft op 20 augustus 2015 een gebruikersovereenkomst ondertekend met betrekking tot een bedrijfstransportwagen (hierna: de bedrijfsauto). Daarin is – voor zover van belang – het volgende bepaald:
“g) Werknemer dient afdoende beschermingsmaatregelen te treffen om diefstal te voorkomen. Dit betekent gebruik van minimaal een stuurslot en ingeschakeld alarm indien de transportwagen geparkeerd is. Werknemer parkeert de transportwagen altijd op een veilige plaats en deugdelijk afgeschermde/afgesloten plaats.”
2.7.
In 2016 is aan [gedaagde] een prestatiebonus van NAf 3.000,- uitbetaald.
2.8.
Op of omstreeks 19 december 2018 heeft [gedaagde] een mondelinge waarschuwing gekregen omdat hij onder invloed van alcohol op het werk was verschenen. Nadat hij op 28 december 2018 wederom onder invloed van alcohol op de werkvloer verscheen heeft hij op die grond op 29 december 2018 een schriftelijke laatste waarschuwing gekregen. Daarin is vermeld dat Wasserij Korsow bij een volgend incident genoodzaakt zou zijn [gedaagde] op staande voet te ontslaan.
2.9.
Op 3 januari 2019 was [gedaagde] niet op het werk en telefonisch onbereikbaar. De echtgenote van [gedaagde] heeft telefonisch doorgegeven dat [gedaagde] naar zijn werk was gegaan. Wasserij Korsow heeft na het uitlezen van ‘track and trace’-gegevens de bedrijfsauto met open ramen en de portieren niet op slot aangetroffen aan de Ronde Klipweg ter hoogte van de Family Snack zonder dat [gedaagde] in de buurt was.
2.10.
Wasserij Korsow heeft [gedaagde] verzocht op 4 januari 2019 op kantoor te komen. Die ochtend heeft een gesprek met hem plaatsgevonden in aanwezigheid van zijn gemachtigde. Diezelfde middag heeft Wasserij Korsow [gedaagde] op staande voet ontslagen door overhandiging van een ontslagbrief van die datum. Daarin is (onder meer) het volgende vermeld:
“U bent roekeloos met de bedrijfsauto omgesprongen. De bedrijfsauto die u onder u had, had u onder u op grond van een gebruiksovereenkomst. In de overeenkomst staat dat u voor de auto dient te zorgen als een goed huisvader en dat u dient te zorgen voor afdoende beschermingsmaatregelen om diefstal te voorkomen. Door de auto aan de openbare weg, bij een snack onbeheerd en open achter te laten hebt u de gebruiksovereenkomst geschonden.
(…)
De dringende reden voor uw ontslag is gelegen in uw gedragingen van gisteren alsmede uw gedrag in de afgelopen periode. Wij hebben u in de afgelopen maanden vaker op uw presteren aangesproken. De productie in shifts onder u leiding is lager dan gebruikelijk. U bent in december 2018, 2 maal dronken op het werk verschenen. U hebt bij die gelegenheden ook dronken met de bedrijfsauto gereden. U hebt daarvoor een schriftelijke waarschuwing ontvangen waarin is medegedeeld dat u bij een volgend incident op staande voet zou worden ontslagen. Desondanks bent u gisteren niet op het werk verschenen en hebt u uw bedrijfsauto onbeheerd en niet afgesloten bij een snack laten staan. Uw leugenachtige verklaring van hedenmorgen geeft ons niet het vertrouwen dat uw gedrag in de toekomst zal veranderen.
Gezien de incidenten in december 2018 waarvoor u een waarschuwing hebt ontvangen is wat er gisteren is gebeurd de spreekwoordelijke druppel die de emmer doet overlopen. Uw handelswijze is voor ons volstrekt onaanvaardbaar en van ons kan gelet op de aard en de ernst van uw gedrag niet worden verwacht dat wij u nog tot het werk toelaten en de arbeidsovereenkomst laten voortduren.
Op grond van het bovenstaande is iedere verdere samenwerking met u onmogelijk geworden nu het vertrouwen in u volledig is komen te ontvallen. Zoals gesteld leveren uw bovenstaande gedragingen op zichzelf genomen en in samenhang bezien, een dringende reden op voor ontslag op staande voet.”
2.11.
Bij brief van 25 januari 2019 heeft [gedaagde] de nietigheid van het ontslag ingeroepen en zich beschikbaar gehouden om zijn werkzaamheden als gebruikelijk te continueren. Verder heeft hij opgemerkt dat hij overuren, vakantiedagen en vakantiegeld uitbetaald wilde hebben en een redelijke ontbindingsvergoeding wilde ontvangen.
2.12.
Op 11 februari 2019 heeft de echtgenote van [gedaagde] haar dienstverband bij Wasserij Korsow per 1 maart 2019 opgezegd.

3.Het geschil

3.1.
Wasserij Korsow verzoekt om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
“Voor het geval in enige procedure zou worden geoordeeld dat op 4 januari 2019 de arbeidsovereenkomst tussen Wasserij Korsow B.V. en [gedaagde] niet is geëindigd door het ontslag op staande voet, deze overeenkomst met ingang van 4 januari 2019, als ontbonden te verklaren, althans met ingang van een door u in goede justitie te bepalen datum, zonder toekenning van enige vergoeding terzake en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.”
3.2.
Wasserij Korsow legt aan het verzoek het volgende ten grondslag. Er is sprake van een wijziging van omstandigheden, welke gewichtige redenen voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst opleveren en van dien aard zijn dat de dienstbetrekking billijkheidshalve direct of na korte tijd behoort te eindigen. De arbeidsverhouding tussen Wasserij Korsow en [gedaagde] is onherstelbaar verstoord geraakt door al hetgeen er in het verleden en in de afgelopen periode is voorgevallen, zoals de bedreigingen in 2014, het alcoholgebruik, het niet verschijnen op 3 januari 2019 en het roekeloze gebruik van de bedrijfsauto, de leugenachtige verklaringen die [gedaagde] heeft gegeven en het verminderde/slecht presteren. In redelijkheid kan niet van Wasserij Korsow worden gevergd dat zij het dienstverband met [gedaagde] na 4 januari 2019 zou voortzetten. De verandering van omstandigheden is niet aan Wasserij Korsow te wijten en kan ook niet voor haar rekening komen, zodat er geen reden is voor toekenning van een vergoeding. Het handelen van [gedaagde] is hem aan te rekenen.
3.3. [
gedaagde] concludeert tot afwijzing van het verzoek “
met veroordeling van Wasserij Korsow in de proceskosten danwel subsidiair bij eventuele toewijzing een redelijke vergoeding toe te wijzen op grond van de correctiefactor van minimaal 2 als bedoeld in de kantonrechtersformule”. Daartoe heeft [gedaagde] (onder meer) aangevoerd dat Wasserij Korsow verwijtbaar heeft gehandeld door zich niet als een goed werkgever te gedragen en een vertrouwensbreuk heeft veroorzaakt door [gedaagde] onder valse voorwendselen te ontslaan, en dat zijn persoonlijke omstandigheden een hoge vergoeding rechtvaardigen.
3.4. [
gedaagde] heeft bij zelfstandig verzocht om uitvoerbaar bij voorraad:
“Te bepalen dat de arbeidsrelatie tussen [gedaagde] en Wasserij Korsow niet is geëindigd wegens het ontslag op staande voet nu deze nietig is wegens geen dringende reden c.q gewichtige reden en er is ook niet voldaan aan de onverwijldheidseis en dat [gedaagde] vanaf januari 2019 tot eind maart 2019 recht heeft op doorbetaling loon. Wasserij Korsow te veroordelen tot betaling van de salaris ad ANG 10.000,- per maand netto vanaf 4 januari 2019 tot heden alzo ANG 30.000,- netto vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% vertragingsrente cf 7A:1614 BW per maand binnen 5 dagen na betekening van het vonnis.
Wasserij Korsow te veroordelen tot betaling van de gemiddelde overuren ten bedrage van ANG 373.389,35 netto tot heden (Dit bedrag is inclusief niet genoten vakantie dagen vanaf het jaar 2015 tot heden en niet ontvangen vakantiegeld over de jaren 2015 tot en met heden en is reeds door [gedaagde] gematigd) binnen 5 dagen na betekening van het vonnis.
De arbeidsovereenkomst vanwege gewichtige redenen bestaande in verandering van omstandigheden door Wasserij Korsow veroorzaakt verstoorde relatie te ontbinden en Wasserij Korsow te veroordelen tot betaling van een redelijke vergoeding ingevolge 7A: 1615 W lid 5 van tenminste ANG 180.000,- netto. Of een anders in Uw goede justitie te bepalen bedrag te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum uw Beschikking binnen 5 dagen na betekening van het vonnis en Wasserij Korsow te veroordelen in de proceskosten eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van Uw beschikking.”
3.5. [
gedaagde] heeft ter zitting zijn verzoek verminderd in die zin dat hij thans aanspraak maakt op een vergoeding van opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen vanaf 2016 in plaats van 2015. Aan zijn (gewijzigde) verzoeken legt [gedaagde] het volgende ten grondslag. Het ontslag is niet rechtsgeldig omdat een dringende reden ontbreekt. En het is gezien de zwaarwegende consequenties en het werkverleden ook disproportioneel. Het meningsverschil dat [gedaagde] in 2014 met de directeur had is opgelost. [gedaagde] werkte keihard (gemiddeld meer dan 16 uur per dag), had geen recht op vrije dagen, mocht jaren geen vakantiedagen opnemen en kreeg geen vakantiegeld uitbetaald. Als sprake was geweest van verminderde prestatie had Wasserij Korsow niet geschroomd waarschuwingen te geven. Dan had er ook een verbetertraject moeten worden aangeboden. Dat [gedaagde] aangeschoten op werk kwam had geen verdere gevolgen. Er was die dag een eindejaarsborrel dus iedereen was aan het vieren en drinken. Op 3 januari 2019 had [gedaagde] een vrije dag. Dat blijkt ook uit het rooster van die dag. Van roekeloze omgang met de bedrijfsauto was gelet op de verklaring van de eigenaresse en een werknemer van de snèk geen sprake. Het laten wegtakelen daarvan was onnodig. Dat de bedrijfsauto onder toezicht van een derde stond zonder dat [gedaagde] er zelf bij was, heeft geen schade opgeleverd voor het bedrijf.
Er is niet voldaan aan de onverwijldheideis, want toen [gedaagde] op 4 januari 2019 ’s ochtends met zijn advocaat verscheen is hem geen ontslag verleend. De ontslagbrief is pas later die dag overhandigd. In het gesprek die ochtend zijn de onbetaalde overuren aan bod geweest. Dat is de echte reden voor het ontslag op staande voet.
[gedaagde] werkte minstens 16 uur per dag en heeft recht op uitbetaling van overuren.
Op grond van de eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had hij recht op 15 werkdagen vakantie en een vakantie toelage van 7%. In de overeenkomst voor onbepaalde tijd wordt niet over vakantiegeld gerept. [gedaagde] gaat er daarom van uit dat sprake is van een verworven recht daarop. Ook omdat het niet zo kan zijn dat hij er qua arbeidsvoorwaarden op achteruit ging. De vakantietoelage van 7% van NAf 10.000,- bedraagt NAf 8.400,- netto per jaar en is sinds 2015 niet uitbetaald.
[gedaagde] heeft recht op minstens 15 vakantiedagen per jaar. In 2016 en 2017 heeft hij geen vakantiedagen opgenomen. In 2018 heeft hij wel een paar vrije dagen gehad en de vakantiedagen in het jaar 2019 moeten pro rata worden berekend, zodat [gedaagde] voor het jaar 2018 en 2019 aanspraak heeft op 10 dagen in totaal. Samen met de jaren 2016 en 2017 heeft hij dus nog recht op een vergoeding van 40 vakantiedagen.
3.6.
Wasserij Korsow concludeert tot afwijzing van de zelfstandige verzoeken van [gedaagde]. Daartoe is het volgende aangevoerd. Het ontslag op staande voet is rechtsgeldig gegeven. Het samenstel van gedragingen van [gedaagde] op 3 januari 2019, te weten het niet op de werkvloer verschijnen en het roekeloos en in strijd met de gebruiksovereenkomst omgaan met de bedrijfsauto, het in december tweemaal onder invloed van alcohol op de werkvloer verschijnen en het verminderde presteren waarop [gedaagde] meermaals is aangesproken levert een dringende reden op voor ontslag op staande voet. Deze dringende redenen zijn onverwijld aan [gedaagde] medegedeeld nadat hij de mogelijkheid heeft gekregen om zijn kant van het verhaal te doen.
De verzochte veroordeling tot uitbetaling van overuren moet reeds worden afgewezen nu dit verzoek niet is gespecificeerd. [gedaagde] heeft nooit overuren gedeclareerd in verband met de door partijen in 2015 gemaakte afspraken. Toen is afgesproken dat [gedaagde] maandelijks NAf 10.000,- netto zou verdienen en dat daarin alle overuren alsook andere aanspraken van [gedaagde] begrepen zouden zijn. Op vakantiegeld had [gedaagde] reeds op grond van zijn tweede arbeidsovereenkomst geen recht. In 2015 zijn tweemaal vakantiedagen uitbetaald. Op grond van artikel 9 van de Vakantieregeling kan samenvoeging van de niet genoten vakantiedagen en de nieuw ontstane aanspraak maximaal leiden tot een aanspraak op 6 maal het bedongen aantal werkdagen per week.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

ten aanzien van het loonverzoek

geldigheid ontslag op staande voet
4.1.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7A:1615o lid 1 jo. artikel 7A:1615p lid 1 BW moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen, waaronder in de eerste plaats de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en daarnaast de aard en duur van de dienstbetrekking en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.2.
Dat [gedaagde] reeds omstreeks 19 december 2018 een mondelinge waarschuwing kreeg omdat hij onder invloed van alcohol op het werk was verschenen heeft hij niet (voldoende gemotiveerd) betwist. Hij erkent dat hij op 28 december 2018 wederom onder invloed van alcohol op het werk is verschenen. Voor zover [gedaagde] van tevoren al wist dat er op dat moment op het werk een viering gaande was waarbij werd gedronken doet dat aan de verwijtbaarheid van [gedaagde] niet af. Hij moest immers nog gaan werken. Ondanks dat die gedragingen op grond van artikel 7A:1615p lid 2 sub 3 BW een dringende reden opleveren voor ontslag op staande voet, heeft Wasserij Korsow er toen voor gekozen om een laatste waarschuwing te geven. Uit de formulering van die waarschuwing blijkt echter wel dat de spreekwoordelijke emmer toen reeds tot de rand gevuld was. In die situatie kan een geringe misdraging of tekortkoming in het licht van deze voorgeschiedenis de druppel zijn die de emmer doet overlopen.
4.3.
Ten aanzien van de door Wasserij Korsow gestelde ongeoorloofde afwezigheid enkele dagen later, op 3 januari 2019, geldt het volgende. [gedaagde] betwist dat die ochtend, toen hij een cheque kwam ophalen, is besproken dat hij die avond zou komen werken. Dat [gedaagde] personeel heeft opgeroepen om te komen overwerken is – gelet op zijn verklaring dat hij dat ook deed als hij zelf niet hoefde te werken – op zichzelf niet voldoende om aan te nemen dat hij wel aanwezig moest zijn. [gedaagde] verklaarde dat de productieleider die overdag werkte in beginsel ook het overwerk begeleidde. Dat [gedaagde] die dag overdag vrij was en niet op het rooster was ingedeeld is niet in geschil. [gedaagde] heeft ter zitting betwist dat, zoals Wasserij Korsow verklaarde, de toenmalige assistent productieleider tot dan toe nooit het overwerk had gedaan, al merkte hij daarbij op dat deze wel eens tot 20:00 uur werkte. Dit terwijl het overwerk vaak tot later duurde. Daar komt nog bij dat [gedaagde] niet (voldoende gemotiveerd) heeft weersproken dat zijn vrouw in de veronderstelling was dat hij was gaan werken. Er zijn dan ook verschillende aanwijzingen dat [gedaagde] de bewuste avond zou werken. Echter, mede gelet op de omstandigheid dat Wasserij Korsow niet (voldoende gemotiveerd) heeft betwist dat achteraf is getracht om het rooster aan te passen, kan – gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] – vooralsnog niet worden vastgesteld dat sprake was van ongeoorloofd verzuim. Aan bewijslevering op dit punt wordt echter gelet op hetgeen in 4.4 zal worden overwogen niet toegekomen. Of [gedaagde] zich op 4 januari 2019 op dit punt leugenachtig heeft uitgelaten kan eveneens in het midden blijven.
4.4.
Dat op 3 januari 2019 de bedrijfsauto urenlang voor een snèk heeft gestaan met de ramen open en de portieren niet op slot is niet in geschil. Los van de vraag naar de ernst daarvan en de risico’s, levert dit in ieder geval een schending op van de door [gedaagde] ondertekende gebruiksovereenkomst. Zelfs als een derde tijdens diens werkzaamheden op afstand een oogje in het zeil zou houden rechtvaardigt dat die schending niet. Alhoewel voorstelbaar is dat het voor [gedaagde] moeilijk te verkroppen is dat deze, in vergelijking met de eerdere verwijten, minder ernstige misdraging de directe aanleiding is geweest voor zijn ontslag, geldt dat – in het licht van de mondelinge waarschuwing op 19 december 2018 en de laatste waarschuwing die slechts vijf dagen daarvoor was gegeven – Wasserij Korsow deze gedraging niet hoefde te dulden. Te meer nu [gedaagde] niet heeft weersproken dat hij, door daarmee ook bij die twee gelegenheden in december onder invloed te rijden, ook toen onverantwoord met de bedrijfsauto is omgegaan. Te meer nog nu hij daarvoor in 2011 ook al een waarschuwing had gekregen, kan deze laatste gedraging worden aangemerkt als de spreekwoordelijke druppel die de emmer heeft doen overlopen. In de gegeven omstandigheden kon van Wasserij Korsow redelijkerwijze niet worden verlangd de dienstbetrekking te laten voortduren. De duur van het dienstverband en de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] geven geen aanleiding voor een ander oordeel. De wijze waarop [gedaagde] uitvoering heeft gegeven aan het dienstverband kan dan ook onweersproken blijven. Alle omstandigheden, in aanmerking genomen, had Wasserij Korsow dan ook een dringende reden om [gedaagde] te ontslaan.
4.5.
Aan de stelling van [gedaagde] dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven wordt voorbijgegaan nu dit ontslag reeds de eerstvolgende dag is gegeven. Dat Wasserij Korsow [gedaagde] die dag eerst nog de gelegenheid heeft gegeven om op de verwijten te reageren en deze reactie heeft meegewogen alvorens de knoop door te hakken getuigt juist van zorgvuldigheid.
4.6.
De voorgaande leidt tot afwijzing van het verzoek tot loondoorbetaling.
overuren
4.7.
Dat partijen in 2015 na de afwikkeling van het geschil over overuren tot en met 2014 hebben gesproken over vergoeding van toekomstige overuren ligt voor de hand. [gedaagde] heeft niet betwist dat de door Wasserij Korsow overgelegde – niet ondertekende maar door [gedaagde] wel bewerkte – side letter in dat kader is opgesteld. Dat past ook bij de – door [gedaagde] niet voldoende weersproken – omstandigheid dat hij tot 4 januari 2019 nooit meer om een vergoeding voor overuren had gevraagd en dat beide partijen kennelijk geen overuren bijhielden. In het licht daarvan heeft [gedaagde] niet voldoende gemotiveerd betwist dat hij – naast zijn op grond van de aanvullende afspraken relatieve hoge nettoloon, zijnde een veelvoud van zijn eerdere nettoloon – geen recht had op een vergoeding van overuren. Het verzoek wordt voor zover het daarop betrekking dan ook afgewezen.
vakantiegeld
4.8.
In het licht van onder 4.7 genoemde afspraken heeft [gedaagde] – tegenover de betwisting daarvan door Wasserij Korsow – evenmin voldoende nader toegelicht dat hij aanspraak had op vakantiegeld. Niet gesteld of gebleken is dat, na afloop van de eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, ooit nog vakantiegeld is uitbetaald of dat [gedaagde] daarom heeft verzocht. Ook dit deel van het verzoek wordt daarom afgewezen.
vakantiedagen
4.9.
Wasserij Korsow heeft een e-mail van 26 augustus 2015 en een loonstrook van augustus 2015 overgelegd waaruit blijkt dat toen een vergoeding voor opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen is uitbetaald. Uit het daarbij gevoegde overzicht blijkt dat die vergoeding ook betrekking had op vakantiedagen die na februari 2015 waren opgebouwd. Ook op de door [gedaagde] overgelegde loonstrook van januari 2018 is een begin- en een eindsaldo aan vakantiedagen vermeld. In het licht daarvan heeft Wasserij Korsow onvoldoende gemotiveerd gesteld dat in het – in februari 2015 – overeengekomen aanvullende nettoloon tevens een vergoeding voor opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen geacht moet worden te zijn begrepen. Voor wat betreft de aanspraak op vakantiedagen tot en met 2017 geldt dat op grond van artikel 9 van de Vakantieregeling de aanspraak daarop per 1 januari 2019 is vervallen. Dat [gedaagde] vanaf 2018 nog aanspraak had op tien vakantiedagen heeft Wasserij Korsow niet (voldoende gemotiveerd) weersproken. De verzochte vergoeding is dan ook toewijsbaar tot een bedrag van NAf 4.615,30 (= NAf 10.000,- x 3 maanden : 13 weken : 5 dagen = NAf 461,53 per dag x 10) netto.
ten aanzien van de verzochte ontbinding
4.10.
Van de beslissing in de loonvorderingszaak staat hoger beroep open, zodat het verzoek tot ontbinding en de beslissing daarop een voorwaardelijk karakter blijven houden.
4.11.
Nog afgezien van de omstandigheid dat Wasserij Korsow ook gewichtige redenen in de zin van een dringende reden als bedoeld in artikel 7A:1615o BW heeft om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te ontbinden, geldt dat [gedaagde] erkent dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie tussen partijen. Partijen zijn het er dan ook over eens dat de mogelijkheden voor een vruchtbare voortzetting van de arbeidsrelatie tussen hen niet langer reëel zijn. Onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat sprake is van zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de dienstbetrekking op korte termijn behoort te eindigen, voor zover deze niet reeds is beëindigd.
4.12.
Vervolgens rijst de vraag of aan [gedaagde] ten laste van Wasserij Korsow een vergoeding moet worden toegekend. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Uit hetgeen ten aanzien van de geldigheid van het ontslag op staande voet is overwogen, volgt dat de verstoring van de arbeidsrelatie aan [gedaagde] is te wijten, zodat er geen aanleiding is om billijkheidshalve enige vergoeding toe te kennen.
ten aanzien van het ontbindingsverzoek en het loonverzoek
4.13.
De omstandigheid dat partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld en de overige omstandigheden van het geval geven aanleiding om de proceskosten te compenseren zoals hierna te vermelden.

5.De beslissing

Het Gerecht:
ten aanzien van het loonverzoek
5.1.
veroordeelt Wasserij Korsow tot betaling aan [gedaagde] van NAf 4.615,30 netto binnen 5 dagen na betekening van deze beschikking;
5.2.
wijst de verzoeken van [gedaagde] voor het overige af;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
ten aanzien van het ontbindingsverzoek
5.4.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen Wasserij Korsow voorwaardelijk, namelijk voor het geval dat die niet op 4 januari 2019 is geëindigd, met ingang van heden 30 april 2019, zonder toekenning van een vergoeding;
ten aanzien van het ontbindingsverzoek en het loonverzoek
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het door partijen meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. F.V.L.M. Wannyn, rechter, en op 30 april 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.