ECLI:NL:OGEAC:2019:86

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
CUR201700060 t/m CUR201700064
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering van belastingaanslagen en nieuw feit in belastingrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende, X, tegen de Inspecteur der Belastingen. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting over de jaren 2009 tot en met 2013, die aan belanghebbende zijn opgelegd. De Inspecteur heeft vastgesteld dat de rente-inkomsten van belanghebbende niet zijn ontvangen van binnenlandse banken, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van een nieuw feit. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, maar de Inspecteur heeft deze na bezwaar verminderd. De zitting vond plaats op 16 maart 2018, waarbij rechter mr. De Werd de zaak behandelde. Na zijn defungeren heeft rechter mr. Van Suilen de uitspraak gedaan zonder nadere mondelinge behandeling. Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur in redelijkheid niet aan de juistheid van de aangiften van belanghebbende hoefde te twijfelen, en dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 5 maart 2019
BBZ nrs. CUR201700060 t/m CUR201700064
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 10 juni 2016 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting (IB) over de jaren 2009 t/m 2013 opgelegd van respectievelijk NAf 16.648, NAf 12.587, NAf 12.972, NAf 11.316 en NAf 12.414. Daarbij zijn voor de jaren 2010 t/m 2013 boetes opgelegd van respectievelijk NAf 3.148, NAf 3.243, NAf 2.829 en NAf 3.104.
1.2
Belanghebbende heeft op 29 juni 2016 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en de boetes.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 2 december 2016 de navorderingsaanslagen IB 2009 t/m IB 2013 verminderd tot respectievelijk NAf 12.813, NAf 10.073, NAf 10.845, NAf 8.960 en NAf 11.681. Verder heeft de Inspecteur de boetes voor de jaren 2010 t/m 2013 vernietigd.
1.4
Belanghebbende heeft op 31 januari 2017 beroep ingesteld. Daarbij is NAf 50 aan griffierecht betaald.
1.5
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2018 ten overstaan van rechter mr. De Werd. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door drs. A van Y NV. Namens de Inspecteur is verschenen mr. B.
1.6
Door defungeren van rechter mr. De Werd per 1 augustus 2018, kan de uitspraak in deze zaak niet door hem worden gewezen. Partijen hebben ermee ingestemd dat rechter mr. Van Suilen uitspraak wijst in deze zaak, zonder dat een nadere mondelinge behandeling ten overstaan van mr. Van Suilen heeft plaatsgevonden.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft in 2009 een (hypothecaire) geldlening van NAf 671.000 verstrekt aan haar twee zonen. In dat verband is een schriftelijke leningsovereenkomst opgemaakt (hierna: de leningsovereenkomst).
2.2
Belanghebbende heeft de rente-inkomsten in de aangiften IB 2009 t/m 2013 aangegeven als ‘rente ontvangen op binnenlandse spaartegoeden’.
2.3
De Inspecteur heeft de (primitieve) aanslagen IB 2009 t/m 2013 vastgesteld overeenkomstig de aangiften. Daardoor zijn de genoten rente-inkomsten – als renten ontvangen van binnenlandse banken of financiële instellingen – naar het bijzondere tarief van 6,5% (artikel 24, lid 4, Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943) in de belastingheffing betrokken.
2.4
Na controle van de belastingaangiften van beide zonen heeft de Inspecteur geconstateerd dat de rente-inkomsten bij belanghebbende ten onrechte naar het bijzondere tarief in de belastingheffing zijn betrokken. Dienaangaande heeft op 28 oktober 2016 een gesprek tussen partijen plaatsgevonden.
2.5
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen de rente-inkomsten in de heffing betrokken naar het tabeltarief.

3.GESCHIL

3.1
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de Inspecteur beschikt over een voor navordering vereist nieuw feit in de zin van artikel 13 Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL). Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de navorderingsaanslagen zoals deze na bezwaar zijn verminderd.

4.OVERWEGINGEN

4.1
De belastingplichtige mag aan de regeling van een aanslag, blijkende uit het uitgereikte aanslagbiljet, het vertrouwen ontlenen dat daarmee zijn belastingschuld voor het jaar van de aanslag definitief is vastgesteld behoudens de bevoegdheid van de Inspecteur tot navordering op grond van artikel 13 ALL.
4.2
Ingevolge artikel 13, lid 1, ALL kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit dat de Inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren.
4.3
In het onderhavige geval is het de Inspecteur eerst na het opleggen van de (primitieve) aanslagen bekend geworden, dat de door belanghebbende genoten rente-inkomsten niet zijn ontvangen van binnenlandse banken of financiële instellingen. Daarmee beschikt de Inspecteur over enig feit dat grond oplevert voor het vermoeden dat de (primitieve) aanslagen tot een te laag bedrag zijn opgelegd.
4.4
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of een ambtelijk verzuim aan navordering in de weg staat. De Inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn (vgl. HR 12 maart 2010, nr. 08/04868, ECLI:HR:2010:BL7165; HR 16 april 2010, nr. 08/05088, ECLI:HR:2010:BJ9082; HR 1 maart 2013, nr. 11/04696, ECLI:HR:2013:BW7750).
4.5
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Inspecteur de beschikking had over de leningsovereenkomst die telkens als bijlage bij de aangiften inkomstenbelasting is meegestuurd, dat de Inspecteur derhalve op de hoogte was van de door belanghebbende aan haar beide zonen verstrekte geldlening, dat gelet daarop de Inspecteur in redelijkheid aan de juistheid van belanghebbendes aangiften inkomstenbelasting had moeten twijfelen, en dat de Inspecteur daarom gehouden was om nader onderzoek te doen. Nu de Inspecteur dit heeft nagelaten is sprake van een aan navordering in de weg staand ambtelijk verzuim, aldus belanghebbende.
4.6
Naar het oordeel van het Gerecht behoefde de Inspecteur in redelijkheid niet aan de juistheid van de aangiften van belanghebbende te twijfelen. Het was immers zeer wel mogelijk dat belanghebbende rente-inkomsten van een binnenlandse bank of financiële instelling had genoten. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat zij de leningsovereenkomst als bijlage bij de aangiften had gevoegd. Aan de omstandigheid dat zonder enige toelichting een leningsovereenkomst als bijlage bij de aangiften was gevoegd, hoefde de inspecteur evenwel niet een zo sterk vermoeden van de onjuistheid van de aangiften te ontlenen dat het nalaten van onderzoek op dit punt hem als een ambtelijk verzuim kan worden aangerekend. Van een Inspecteur mag immers niet worden verwacht dat hij naar aanleiding van een leningsovereenkomst die zonder enige toelichting bij de aangiften is gevoegd, dient na te gaan of de ter zake van deze geldlening genoten rente-inkomsten wel onder de juist rubriek zijn aangegeven.
4.7
Het vorenstaande brengt mee dat navordering gerechtvaardigd is. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 5 maart 2019, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500