In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, ging het om een auto-ongeval waarbij een voetganger, aangeduid als [naam eiser], betrokken was. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.S.M. Moeniralam, stelde dat de gedaagde, [naam gedaagde], die in Nederland woonachtig is en werd vertegenwoordigd door mr. M. Hoeve, aansprakelijk was voor de schade die hij had geleden door het ongeval. De kern van de zaak draaide om de vraag of de gedaagde te hard had gereden en of hij de voetganger had kunnen ontwijken. Het gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de gedaagde harder dan 70 tot 80 km/u had gereden, en dat de gedaagde niet te hard had gereden in de omstandigheden van het ongeval. De eiser had aangevoerd dat de gedaagde met een snelheid van meer dan 80 km/u had gereden, maar het gerecht concludeerde dat de remsporen en de snelheidsoverzichten van beide partijen wezen op een maximum snelheid van 80 km/u. Het gerecht oordeelde verder dat de gedaagde niet in overtreding was van de verkeersregels en dat er sprake was van overmacht aan zijn zijde. De vordering van de eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot op heden waren begroot op NAf 5.000. Het vonnis werd uitgesproken op 16 maart 2020.