ECLI:NL:OGEAC:2020:117

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
CUR20181393
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van werkgever voor letselschade door onzorgvuldig handelen van werknemer tijdens laad- en loswerkzaamheden

In deze zaak vordert eiser, een magazijnmedewerker, schadevergoeding van Gina Freezone N.V. naar aanleiding van een ongeval dat plaatsvond op 29 oktober 2012. Eiser was bezig met het overladen van goederen uit een container naar een boot, terwijl een werknemer van Gina ook ter plaatse was om goederen te lossen. Door onzorgvuldig handelen van de werknemer van Gina, die de boot aan de vrachtwagen had vastgemaakt en vervolgens wegreed zonder het touw los te maken, raakte eiser bekneld tussen de boot en de container, wat leidde tot ernstig letsel. Eiser heeft zijn werkgever InStyle aansprakelijk gesteld, die hem een schadevergoeding heeft betaald, maar vordert nu ook van Gina, die aansprakelijkheid heeft afgewezen.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft geoordeeld dat Gina aansprakelijk is voor de schade van eiser, omdat de werknemer van Gina tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden een fout heeft gemaakt. Het beroep van Gina op verjaring werd verworpen, en het Gerecht oordeelde dat de aansprakelijkstelling door eiser in 2013 de verjaring heeft gestuit. Het Gerecht concludeerde dat de schade is veroorzaakt door de fout van de werknemer van Gina, en dat Gina risicoaansprakelijk is op grond van artikel 6:170 BW. Eiser heeft zijn schade, die onder andere bestaat uit medische kosten en immateriële schade, begroot op een totaal van NAf 117.244,54, waarvan NAf 65.000 al door InStyle is vergoed. Het Gerecht heeft Gina veroordeeld tot betaling van het resterende bedrag van NAf 52.244,54, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR20181393
Vonnis d.d. 3 februari 2020
inzake
[EISER],
wonende te Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. R.E.F.A Bijkerk,
tegen
de naamloze vennootschap
GINA FREEZONE N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart en mr. E.G.I. van der Plank,
Partijen zullen hierna [eiser] en Gina worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 8 mei 2018 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord tevens incidentele vordering oproeping in vrijwaring d.d. 15 oktober 2018;
  • intrekking incidentele conclusie bij brief van 9 november 2018 van mr. Van der Plank;
  • incidentele conclusie van antwoord d.d. 12 november 2018;
  • rolmededeling betreffende de proceskosten in het incident van de rolrechter d.d. 13 november 2018;
  • conclusie van repliek d.d. 14 januari 2019;
  • conclusie van dupliek d.d. 25 maart 2019.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
Eiser] was als magazijnmedewerker in dienst van InStyle (Freezone). Op 29 oktober 2012 moest [eiser] goederen uit een container overladen in een boot die aangemeerd lag aan de Motetwerf.
2.2.
Een werknemer van Gina was eveneens ter plaatse met de bedoeling goederen uit zijn vrachtwagen te lossen en in de boot te laden. De boot werd voorafgaand aan de laad- en loswerkzaamheden door een werknemer van Gina aan de vrachtwagen verbonden door middel van een tros.
2.3. [
Eiser] wachtte ter plaatse de werkzaamheden van de werknemer van Gina af alvorens met zijn los- en laadwerkzaamheden te beginnen. Nadat de werknemer van Gina gereed was en de kade per vrachtwagen verliet en [eiser] zijn werkzaamheden aanving, is [eiser] bekneld geraakt tussen de boot en de container van waaruit [eiser] zijn loswerkzaamheden moest verrichten. [Eiser] heeft daardoor letsel opgelopen en heeft zich daarvoor onder medische behandeling gesteld.
2.4.
Uit het rapport van de Inspectie Arbeid en Veiligheid d.d. 25 april 2015 volgt ten aanzien van de toedracht, het volgende:
“(…).
8. Analyse/ Discussie van feiten
Een boot werd (ongeoorloofd) aan een vrachtwagen met behulp van een meertouw (tros) vast gemaakt opdat een bepaald doel bereikt kon worden. De betrokken vrachtwagen met chauffeur zijn gelieerd aan het bedrijf Gina. Degene(n) die de boot hebben vast gemaakt aan de vrachtwagen, zijn echter vergeten deze weer los te (laten) maken, nadat de werkzaamheden waren afgerond én de wagen verplaatst werd. Daardoor reed de chauffeur van de vrachtwagen een stukje naar voren zonder in de gaten te hebben dat de boot nog aan de wagen verbonden was. Het gevolg was dat de boot twee medewerkers van het bedrijf Instyle tegen een aan de rand van kade staande container aandrukte. Zij liepen letsel op als gevolg van dit aandrukken van hen door de boot tegen de container.
(…).

9.Conclusies

Op grond van de op het moment van onderzoek beschikbare informatie, kunnen de volgende conclusies worden getrokken.


Oorzaak: (waardoor heeft het slachtoffer letsel opgelopen):

De oorzaak ligt in de voortbeweging van de vrachtwagen en dientengevolge de beweging van de boot waardoor de slachtoffers werden geraakt en gedrukt tegen de container door de voortbewogen boot. De boot had niet aan de vrachtwagen mogen vastgemaakt.

Toedracht: welke factoren hebben bijgedragen tot het ontstaan van de gebeurtenis:

De slachtoffers zijn geraakt door de romp van de boot of onderdelen daarvan. Zij werden tegen een container gedrukt. De boot kwam onbedoeld door menselijk handelen in beweging en raakte de slachtoffers doordat deze aan een mobiele vrachtwagen verbonden was. Volgens de deskundigen van de Havenveiligheidsinspectie is het niet toegestaan een boot aan een vrachtwagen vast te maken. Niet kan worden ingezien hoe de slachtoffers in dit concreet terzake anders hadden kunnen handelen ter voorkoming van het ongeval. Zij waren immers volledig verrast door de gebeurtenis en hebben daarnaast geen (formeel) zeggenschap bij het andere bedrijf. Niet kan worden geconcludeerd dat het ongeval voor hen te voorzien was. De chauffeur en/of de bemanning evenwel hebben de boot aan de vrachtwagen verbonden en waren gehouden deze handeling na te laten. De tros behoorde tot de boot zoals dat gebruikelijk het geval is.
(…).”
2.5.
Recht Letselschade heeft in een rapport van 7 januari 2017 geconcludeerd tot een ernstig crush trauma van de buik, de borstkas en de lage rug zonder botletsel, maar wel met een zodanige impact op de weke delen dat de klachten persisteren. Voorts moest de milt worden verwijderd en heeft [eiser] een PTSS ontwikkeld. Hij is door de SVB arbeidsongeschikt verklaard. De schade van [eiser] is door Recht Letselschade begroot op een bedrag van NAf 193.364.
2.6. [
Eiser] heeft zijn werkgever InStyle aangesproken voor zijn schade als gevolg van het ongeval. Het GHvJ heeft InStyle bij vonnis van 2 februari 2016 aansprakelijk bevonden voor de schade van [eiser] (66763 – H404/14). Het GHvJ heeft onder meer, voor zover ter zake van belang, het navolgende overwogen:

2.Beoordeling

“(…).
2.2.
Volgens het onderzoeksrapport was het niet toegestaan boten vast te maken aan voertuigen zoals een vrachtwagen. Gelet daarop is denkbaar dat zowel de eigenaar van het schip als Gina Free Zone uit onrechtmatige daad aansprakelijk zijn. Voorts is in elk geval sprake van een fout begaan door de werknemer van Gina door weg te rijden terwijl het touw nog vastzat.”
2.7.
Bij overeenkomst van 5 februari 2018 heeft [eiser] een regeling getroffen met InStyle. In totaal heeft InStyle een bedrag van NAf 65.000 aan [eiser] vergoed.
2.8. [
Eiser] heeft Gina bij brief van 18 september 2013 aansprakelijk gesteld voor het ongeval. Gina heeft aansprakelijkheid afgewezen bij brief van 25 september 2013. [Eiser] heeft Gina op 8 mei 2018 in rechte betrokken.

3.Het geschil

3.1. [
Eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
een verklaring voor recht dat Gina aansprakelijk is voor het ongeval;
veroordeling van Gina om aan [eiser] te betalen een bedrag van NAf 128.364, ter vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten alsmede de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2012 tot de dag der algehele voldoening;
kosten rechtens.
3.2. [
Eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat de werknemer van Gina onzorgvuldig heeft gehandeld door weg te rijden zonder eerst het touw los te maken, waardoor [eiser] bekneld is geraakt. Gina is ex artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door een fout van haar werknemer.
3.3.
Gina heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Als meest verstrekkende verweer heeft Gina aangevoerd dat de vordering van [eiser] is verjaard primair ex artikel 8:1790 BW en subsidiair ex artikel 3:307 BW. Het Gerecht verwerpt het beroep op verjaring. Daartoe geldt het navolgende.
4.2.
Gina doet een beroep op de verjaringstermijn van twee jaar ex artikel 8:1790 BW, stellende dat sprake is van “schadevaren” omdat de schade is ontstaan door een scheepstros waarvan de werknemer van Gina (vrachtwagenchauffeur) gebruik heeft gemaakt tijdens het laden en lossen van het schip, en voor de gevolgen waarvan de kapitein van het schip – en niet de vrachtwagenchauffeur – verantwoordelijk is. Die stelling slaagt niet. Uit het rapport van de Arbeidsinspectie volgt dat de oorzaak van de schade in de voortbeweging van de vrachtwagen ligt, waardoor het schip onbedoeld in beweging is gekomen en [eiser] dientengevolge tegen de container werd gedrukt. Aldus is de schade niet veroorzaakt door het schip, zoals artikel 8:1790 BW vereist, maar door het wegrijden van de vrachtwagenchauffeur terwijl de vrachtwagen nog aan het schip verbonden was middels een touw. De mogelijkheid dat de kapitein van het schip er (mede) op had moeten toezien dat zijn scheepstros was losgemaakt alvorens de vrachtwagen wegreed, doet niet af aan de verantwoordelijkheid van de vrachtwagenchauffeur zelf om het touw los te maken alvorens hij wegreed.
4.3.
Voorts stelt Gina dat de vordering van [eiser] is verjaard ex artikel 3:307 BW omdat er meer dan vijf jaar is verstreken tussen het ongeval en de datum waarop het verzoekschrift is ingediend en de aansprakelijkstelling van 18 september 2013 geen stuitende werking heeft. Stuiting van de verjaring kan plaatsvinden door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. De strekking van een stuitingshandeling is dat de schuldenaar er voldoende duidelijk voor wordt gewaarschuwd dat hij er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog ingestelde rechtsvordering behoorlijk kan verweren. Tegen deze achtergrond overweegt het gerecht dat, anders dan Gina stelt, de brief van 18 september 2013 geacht kan worden de verjaring te hebben gestuit. De in de brief vervatte aansprakelijkstelling is er blijkens de inhoud daarvan op gericht Gina aan te spreken tot vergoeding van de schade voortvloeiend uit het ongeval, hetgeen niet anders kan worden begrepen dan als het zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehouden.
4.4.
Gelet op het hiervoor overwogene is van rechtsverwerking door stilzitten evenmin sprake, zodat het gerecht daaraan voorbij gaat.
4.5.
Gina heeft voorts aansprakelijkheid afgewezen omdat zij geen zeggenschap had over “de gedraging waarin de fout is gelegen”, nu de verantwoordelijkheid voor het laden en lossen van het schip bij de kapitein ligt. Het gerecht passeert dat verweer. Uit het rapport van de Arbeidsinspectie is gebleken - en partijen hebben dat niet gemotiveerd betwist - dat de werknemer van Gina in het kader van de uitvoering van zijn werkzaamheden voor Gina ter plaatse bezig was goederen uit de vrachtwagen te lossen en in het schip te laden. Ten behoeve van die werkzaamheden was het schip middels een touw aan de vrachtwagen vastgemaakt. De schade is vervolgens ontstaan omdat de werknemer van Gina wegreed terwijl zijn vrachtwagen nog met het touw aan het schip verbonden was. Aldus is sprake van een fout van een ondergeschikte van Gina tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden en waardoor een derde, [eiser], schade lijdt en heeft geleden. Voor zover op de kapitein van het schip een verantwoordelijkheid rust ten aanzien van het laden en lossen van het schip, doet dat niet af aan de verantwoordelijkheid van Gina voor de wijze waarop haar werknemers hun werkzaamheden uitvoeren. Artikel 6:170 BW stelt de werkgever immers risicoaansprakelijk voor fouten van een ondergeschikte. Gelegenheid tot disculpatie bestaat niet, ook niet als een ondergeschikte in strijd met een instructie handelde. Tussen de fout van de werknemer van Gina enerzijds en de hem opgedragen taak anderzijds bestaat naar oordeel van het gerecht ook voldoende functioneel verband, nu Gina zeggenschap had over het moment en de wijze waarop haar werknemer de laad- en loswerkzaamheden uitvoert. Gina had er aldus op kunnen en moeten toezien dat haar werknemer bij het uitvoeren van die werkzaamheden de vrachtwagen niet aan het schip zou verbinden.
4.6.
Het verweer van Gina dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen omdat zij door toedoen van [eiser] niet aan haar meldingsplicht jegens haar aansprakelijkheidsverzekeraar heeft voldaan en waardoor haar recht op dekking is komen te vervallen, slaagt evenmin. Artikel 7:941 BW bepaalt dat de verzekerde verplicht is de verwezenlijking van een risico aan de verzekeraar te melden zodra zij hiervan op de hoogte is. Gina had dus ter veiligstelling van haar recht op dekking onder de polis, direct nadat zij bekend was geworden met het ontstaan van het ongeval, daarvan melding moeten maken aan haar verzekeraar. Gesteld noch gebleken is dat Gina op een later moment dan de dag dat het ongeval zich heeft voorgedaan, hiermee bekend was. Dat Gina het schadevoorval niet heeft gemeld bij haar verzekeraar omdat zij er van uit ging dat [eiser], na haar afwijzing van aansprakelijkheid in september 2018, zijn werkgever zou gaan aanspreken, komt voor rekening en risico van Gina. Voor zover dat al anders zou zijn, heeft Gina dat niet gemotiveerd gesteld.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Gina aansprakelijk is voor de door de fout van haar werknemer door [eiser] geleden schade.
4.8. [
Eiser] stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het ongeval. Ter onderbouwing van de (medische) gevolgen van het ongeval verwijst [eiser] naar het rapport van Recht Letselschade. Gina heeft gesteld dat dit rapport niet tot uitgangspunt kan dienen voor het vaststellen van de schade nu sprake is van een eenzijdige rapportage. Vaststaat dat het rapport van Recht Letselschade tot stand is gekomen op basis van een eenzijdig door [eiser] bij drs. S. Gobardhan aangevraagde expertise. Dat het rapport van Gobardhan niet in onderling overleg tussen partijen tot stand is gekomen, betekent niet per definitie dat die rapportage niet tot bewijs kan dienen. Aan de hand van de concrete omstandigheden van het onderhavige geval dient te worden beoordeeld of Gina gebonden is aan het rapport van Gobardhan en of aan dit rapport bewijskracht toekomt. De waarde die aan een eenzijdige rapportage als de onderhavige kan worden gehecht is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder:
de vraag of de andere partij invloed heeft gehad op de keuze van de deskundige en, zo niet, of de deskundigheid van de opsteller van de partijrapportage door de andere partij in twijfel is getrokken;
de vraag of de andere partij invloed heeft gehad op de vraagstelling en, zo niet, of de andere partij met de vraagstelling kan instemmen;
de vraag of de vraagstelling aan de deskundige adequaat was;
e vraag of de andere partij de gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze (en eventuele vragen en opmerkingen) aan de deskundige kenbaar te maken;
de vraag of de deskundige heeft kunnen beschikken over alle relevante informatie;
de vraag of en in hoeverre de andere partij met het rapport van de deskundige kan instemmen.
4.9.
Gina heeft ten aanzien van geen van de hierboven genoemde factoren aangegeven dat er sprake zou zijn van een tekortkoming die zou maken dat er geen bewijskracht toekomt aan het rapport van Gobardhan. Gina heeft zich beperkt tot de stelling dat de enkele omstandigheid dat het rapport eenzijdig tot stand is gekomen, aan enige bewijskracht in de weg staat. Gelet op het hiervoor overwogene, heeft Gina haar stelling ter zake onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Gina had daartoe wel de mogelijkheid nu het rapport met stukken is onderbouwd die ook aan het rapport zijn gehecht. Het had op de weg van Gina gelegen (de totstandkoming van en de inhoud van) het rapport gemotiveerd te betwisten. Zij heeft dat nagelaten. Het gerecht ziet daarom geen aanleiding het rapport ter zijde te stellen.
4.10.
Uit het rapport volgt dat er bij [eiser] door het ongeval sprake was van een ernstig crush trauma van de buik, de borstkas en de lage rug zonder botletsel, maar wel met een zodanige impact op de weke delen dat de klachten persisteren. Voorts moest de milt worden verwijderd en heeft [eiser] een PTSS ontwikkeld. Gina heeft dit letsel niet betwist, zodat het gerecht uitgaat van de juistheid daarvan. [Eiser] heeft betwist dat de gevolgen van dit letsel niet tot uitgangspunt kunnen worden genomen voor de begroting van de schade, omdat niet is gebleken dat sprake is van een medische eindsituatie, [eiser] niet aan zijn schadebeperkingsplicht heeft voldaan door na 19 december 2016 geen traumatherapie meer te volgen en objectieve afwijkingen als gevolg van het ongeval ontbreken.
4.11.
Naar het oordeel van het gerecht kan uit het rapport van Gobardhan worden afgeleid dat [eiser] klachten en beperkingen heeft als gevolg van het ongeval, bestaande uit posttraumatische klachten zoals littekenpijn, rugpijnen en hoofdpijnen en een PTSS. Hoewel ten aanzien van de posttraumatische klachten nog nadere monitoring plaatsvindt, is er ten aanzien van de begroting van de schade toch uitgegaan van een medische eindsituatie, gelet op het beloop en de duur van de klachten. Gina heeft dit, in ieder geval ten aanzien van de posttraumatische klachten, niet gemotiveerd betwist. Voor zover Gina heeft gesteld dat [eiser] de klachten als gevolg van de PTSS had kunnen beperken middels traumatherapie, heeft zij die stelling onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Die diagnose PTSS is in 2016 bij een re-evaluatie door een psycholoog bevestigd. Het enkele feit dat de psycholoog aangeeft dat traumatherapie in het algemeen goede resultaten kan hebben is onvoldoende om aan te nemen dat dat voor [eiser] ook zou gelden. De psycholoog heeft immers ook aangegeven dat [eiser] voor zijn klachten intensieve traumatherapie zou moeten ondergaan die gericht is op het beperken van de intensiviteit van zijn klachten. De psycholoog gaat er dus zelf van uit dat de PTSS door therapie niet zal verdwijnen.
4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat ter begroting van de schade als uitgangspunt kan orden genomen dat, zoals Gobardhan concludeert, sprake is van lichamelijke klachten en een PTSS waardoor [eiser] niet meer kan functioneren op het werk en hij ook privé allerlei problemen ervaart. Thans ligt de vraag voor naar de omvang van de schade van [eiser]. Bij de bepaling van de hoogte van schade is ter zake het uitgangspunt dat de schadevergoeding de schuldeiser zoveel mogelijk in de toestand moet brengen waarin hij zou verkeren indien de onrechtmatige daad niet zou hebben plaatsgevonden. Dit beginsel brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden (HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0539, RvdW 2010/468). Voor de vaststelling van de door [eiser] als gevolg van de het ongeval geleden schade dient derhalve een vergelijking te worden gemaakt tussen de feitelijke situatie na het ongeval en de hypothetische situatie bij het wegdenken daarvan.
4.13.
Ten aanzien van het bestaan en de omvang van de schade gelden in beginsel de gewone bewijsregels, maar daarbij is de rechter ingevolge art. 6:97 BW bevoegd de schade te begroten op de wijze die met de aard van deze schade in overeenstemming is, of de schade te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld (HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, NJ 2017/262). Deze bepaling geeft de rechter de vrijheid om bij de begroting van de schade van de gewone regels van stelplicht en bewijslast af te wijken, maar belet hem geenszins bij een geschil over feiten die in het debat over de schadeomvang worden gesteld en die hij relevant acht voor de schadebegroting, de gewone regels van stelplicht en bewijslast toe te passen (HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5410, NJ 2009/257).
4.14.
De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade liggen in beginsel op de benadeelde. Aan [eiser] mogen in dit verband echter geen strenge eisen worden gesteld; het is immers Gina die aan hem de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie komt het dan ook aan op hetgeen hieromtrent redelijkerwijs te verwachten valt (HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2654, NJ 1998/624 en HR 14 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4277, NJ 2000/437). In dat verband dienen de goede en kwade kansen te worden afgewogen, bij welke afweging de rechter een aanzienlijke mate van vrijheid heeft (vergelijk HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:273, NJ 2017/115).
4.15.
Gina heeft de omvang van de schade gemotiveerd betwist. Dat met de ongevallenuitkering van de SVB en met de vergoeding van InStyle de schade volledig vergoed zou zijn is echter niet zonder meer gebleken.
4.16.
Gina heeft onder verwijzing naar de SVB-vergoeding gemotiveerd betwist dat sprake was van een hoger loon dan het minimum loon (Naf 1.060). Hetzelfde geldt voor de kerstbonus en de vakantiegelduitkering. Het had op de weg van [eiser] gelegen zijn schade ter zake nader te onderbouwen. Daar staat echter tegenover dat de verklaring van [eiser] voor een hoger netto loon dan het minimum loon (NAf 1.600), mede gelet op de aard en de inhoud van zijn functie en zijn arbeidsverleden, niet ongeloofwaardig voorkomt. Het gerecht ziet dan ook aanleiding in het kader van een afweging tussen goede en kwade kansen het netto inkomen van [eiser] te schatten op een bedrag van NAf 1.300 per maand. Rekening houdende met een SVB vergoeding van NAf 850 per maand, resulteert dat in een maandschade van NAf 450. Nu het loon gedurende het eerste jaar door de SVB voor 100% is doorbetaald, is [eiser] voor wat betreft de verschenen schade terecht uit gegaan van de periode van 3 jaar (2014-2016). Voor de toekomst is [eiser] uitgegaan van 16 jaar, te weten tot 65-jarige leeftijd. Overeenkomstig het kapitalisatietabel dient dan gerekend te worden met kapitalisatiefactor 12.2001.
Dat leidt er toe dat de verschenen schade kan worden begroot op NAf 16.200 (NAf 450 x 12 x 3) en de toekomstige schade op NAf 65.880,54 (NAf 450 x 12 x 12.2001). Het totale verlies arbeidsvermogen komt dan neer op een bedrag van NAf 82.080,54.
4.17. [
eiser] vordert nog enkele kleinere schadeposten, namelijk vergoeding van de kosten in het ziekenhuis (NAf 140), transportkosten in verband met ziekenhuis-, artsenbezoek en familiebezoek (NAf 200 en NAf 44), telefoonkosten (NAf 200), medische kosten (NAf 2.055), beschadigde kleding (NAf 25) en toekomstschade op basis huisarts en specialistenbezoek en andere onverwachte kosten met betrekking tot zijn letsel (NAf 2.500). Ondanks het ontbreken van bonnen zijn deze schadeposten toewijsbaar. Het zijn gebruikelijke kosten in geval van letselschade en de bedragen sluiten aan bij de aard en omvang van het letsel. In totaal gaat het om NAf 5.164.
4.18. [
Eiser] vordert voorts immateriële schadevergoeding. Naar het oordeel van het gerecht bestaat grond voor toekenning van een dergelijke schadevergoeding. Het gerecht zal bij het bepalen van het bedrag rekening houden met het feit dat [eiser] aanhoudende pijnklachten heeft, zijn milt is verwijderd en hij een PTSS heeft met verstrekkende gevolgen voor zijn privé leven en dat hij zijn werkzaamheden niet meer kan uitoefenen en beperkt is in fysieke werkzaamheden. Het gerecht zal de immateriële schade begroten op een bedrag van NAf 30.000.
4.19.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de totale schade van [eiser] kan worden begroot op een bedrag van NAf 117.244,54 (NAf 82.080,54 + NAf 5.164 + NAf 30.000). Nu InStyle reeds een bedrag van NAf 65.000 aan schade heeft vergoed, dient dat op de totale schade in mindering te worden gebracht, zodat een schade van NAf 52.244,54 resteert. Gina zal tot betaling daarvan worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum indiening verzoekschrift. Voor de buitengerechtelijke kosten zal aansluiting worden gezocht bij het procesreglement, hetgeen neerkomt op een bedrag van NAf 3.000 (1.5 punt x NAf 2.000).
4.20.
Gina zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
explootkosten NAf 268,45
griffierecht NAf 1.280
salaris gemachtigde
NAf 4.000 +
totaal: NAf 5.548,45.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
verklaart voor recht dat Gina aansprakelijk is voor het arbeidsongeval van 29 oktober 2012;
5.2.
veroordeelt Gina om aan [eiser] te betalen een bedrag van NAf 52.244,54, ter vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2018 tot de dag der algehele voldoening, alsmede met de buitengerechtelijke kosten ad NAf 3.000;
5.3.
veroordeelt Gina in de proceskosten aan de zijde van [eiser], welke tot op heden zijn begroot op een bedrag van NAf 5.548,45;
5.4.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorbaard;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, en op 3 februari 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.