ECLI:NL:OGEAC:2020:123

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
CUR201902957
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vorderingen van Centro Medico Rio Canario N.V. en [Eiser sub 2] tegen het Land Curaçao met betrekking tot duurovereenkomst en openstaande facturen

In deze zaak vorderen eisers, Centro Medico Rio Canario N.V. en [Eiser sub 2], betaling van openstaande facturen en een verklaring voor recht met betrekking tot de opzegging van een duurovereenkomst door het Land Curaçao. De eisers stellen dat de opzegging onrechtmatig is en dat zij recht hebben op betaling van achterstallige vergoedingen. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 maart 2020, waarbij beide partijen hun standpunten uiteenzetten. De eisers hebben een bedrag van NAf 35.538 en NAf 89.004 gevorderd, alsook een verklaring dat de opzegging van de overeenkomst nietig is. Het Land heeft verweer gevoerd en betwist dat de opzegging onrechtmatig was. De rechter heeft geoordeeld dat de overeenkomst kan worden opgezegd, maar dat de eisers recht hebben op betaling van de openstaande facturen, die door de bevoegde persoon zijn goedgekeurd. De rechter heeft de vordering tot betaling van NAf 89.004 toegewezen, vermeerderd met rente, en ook de buitengerechtelijke kosten van NAf 10.000 toegewezen. De vordering tot verklaring voor recht dat de opzegging onrechtmatig was, is afgewezen. De proceskosten zijn aan de zijde van eisers begroot op NAf 8.736,46.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201902957
Vonnis d.d. 6 april 2020
inzake
de besloten vennootschap

1. CENTRO MEDICO RIO CANARIO N.V.,

gevestigd in Curacao,
2. [EISER SUB 2],
wonende in Curaçao,
eisers,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk,
tegen
Het LAND CURACAO ,
zetelend in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. A.C. Van Hoof en B.L.J. Zending,
Partijen zullen hierna CMRC, [eiser sub 2] (gezamenlijk: ’eisers’) en het Land worden genoemd

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 21 augustus 2019 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord;
  • de e-mail d.d. 26 februari 2020 van mr. Bijkerk houdende nadere producties ten behoeve van de mondelinge behandeling;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitaantekeningen van eisers;
  • de pleitaantekeningen van het Land.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 2 maart 2020 plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigde. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun wederzijdse standpunten (nader) uiteengezet, mede aan de hand van door hen overgelegde pleitaantekeningen.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
Eiser sub 2], praktiserend huisarts, heeft vanaf 1991 ook werkzaamheden verricht als gevangenisarts in SDKK. In de periode 19 september 1991 tot en met 31 december 2009 heeft [eiser sub 2] deze werkzaamheden verricht op factuurbasis. In de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014 heeft [eiser sub 2] zijn werkzaamheden voor SDKK in loondienst uitgevoerd. Na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is de arbeidsovereenkomst van [eiser sub 2] beëindigd en heeft hij zijn werkzaamheden voor SDKK weer op factuurbasis voortgezet. Het Land heeft de overeenkomst met [eiser sub 2] met betrekking tot zijn werkzaamheden voor SDKK per 30 juni 2019 opgezegd.
2.2. [
Eiser sub 2] heeft vanaf 1988 tot januari 2018 tegen een vaste maandelijkse vergoeding ook werkzaamheden verricht als arts voor het JJIC. Deze vaste maandelijkse vergoeding betrof een bedrag van NAf 600 per maand. In 1996 is dat bedrag bij Landsbesluit verhoogd naar NAf 1.207 per maand. Tot 1 januari 2010 werd [eiser sub 2] op factuurbasis betaald. Toen hij in loondienst kwam van het Land in verband met zijn werkzaamheden voor SDKK, werd de vergoeding voor zijn werkzaamheden voor het JJIC als toelage op zijn salarisslip vermeld. Na uitdiensttreding heeft [eiser sub 2] zijn werkzaamheden voor het JJIC op factuurbasis hervat.
2.3.
Bij brief van 26 maart 2010 hebben eisers het JJIC verzocht de maandelijkse vergoeding van [eiser sub 2] aan te passen conform het Huisartsentarief. Het Land heeft niet op dat verzoek gereageerd. [eiser sub 2] is tot 2015 conform het bij Landsbesluit bepaalde tarief ad NAf 1.207 betaald. Daarna heeft het JJIC, na een tussen [eiser sub 2] en het Land gevoerde procedure over betaling van achterstallige facturen, het geïndexeerde tarief van NAf 1.950 per maand betaald. JJIC heeft de relatie met [eiser sub 2] per januari 2018 beëindigd.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
a. het Land te veroordelen om aan eisers te betalen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, het bedrag van Naf. 35.538,=, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 1% per maand over dit bedrag vanaf 31 december 2014 tot de dag der algehele voldoening; voorts
b. aan eisers te betalen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, het bedrag van Naf. 89.004,=, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1% over dit bedrag vanaf de respectieve vervaldata van de verschillende facturen, tot de dag der algehele voldoening; voorts
c. te verklaren voor recht dat de opzegging van de overeenkomst door het Land nietig is, eisers weer toe te laten de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten tegen de gebruikelijke voorwaarden en gedaagde te veroordelen om aan eisers te betalen vanaf 1 juli 2019 Naf. 4.628,— per maand voor zolang eisers door gedaagde niet toegelaten worden de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten; subsidiair, te verklaren voor recht dat de bestaande overeenkomst niet opgezegd kan worden anders dan met een opzegtermijn van 3 jaar, waarbij eisers recht hebben op vergoeding van een bedrag van Naf. 4.628,= per maand over de periode dat zij niet in de gelegenheid gesteld zijn hun gebruikelijke werkzaamheden uit te oefenen; meer subsidiair, gedaagde te veroordelen om terzake voormeld aan eisers tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van Naf. 100.000,= te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf dagtekening dezes; verder
d. het Land te veroordelen om aan eisers ter zake buitengerechtelijke kosten te betalen het bedrag van Naf. 10.000,=.
e. Kosten rechtens.
3.2.
Het Land voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eisers maken, met een beroep op de redelijkheid en billijkheid, primair aanspraak op de betaling van één maand achterstallige vergoeding van de werkzaamheden voor JJIC (december 2016), alsmede op betaling van de geïndexeerde vergoeding ad NAf 1.950 over de periode 2010-2014 (vordering onder sub a). In totaal gaat het om een bedrag van NAf 35.538. Eisers voeren daartoe aan dat het Landsbesluit waarop de maandelijkse vergoeding van NAf 1.207 was gebaseerd na 10-10-10 is komen te vervallen. Het Land had nadien het huisartsentarief moeten volgen en de vergoeding overeenkomstig moeten indexeren. Het Land heeft dat nagelaten en ten onrechte vastgehouden aan de afspraken in het reeds vervallen Landsbesluit. Het Land voert daartegen als haar verweer aan dat de geïndexeerde vergoeding ad NAf 1.950 over de periode 2010-2014 niet tussen partijen overeen is gekomen.
4.2.
Uitgangspunt is dat, ondanks het vervallen Landsbesluit, tussen partijen een maandelijkse vergoeding van NAf 1.207 was overeengekomen. Het geïndexeerde tarief van NAf 1.950 is, zoals het Land terecht stelt, niet tussen eisers en het Land overeengekomen. Eisers hebben daartoe wel een verzoek gedaan, maar het Land heeft daar niet op gereageerd. Eisers hebben vervolgens verder gefactureerd conform het overeengekomen tarief van NAf 1.207. In de procedure die eisers eerder tegen het Land hebben gevoerd in verband met achterstallige facturen, is niet mede gevorderd om over de periode 2010-2014 het geïndexeerde tarief te betalen. Wel hebben eisers in procedure voor wat betreft achterstallige facturen vanaf 2015 het geïndexeerde tarief gevorderd en betaald gekregen. Het is echter geen onderwerp van debat tussen partijen geweest, zodat daaruit ook geen erkenning voor het verleden uit kan worden afgeleid. Dat het Land er voor heeft gekozen de vergoeding uiteindelijk gelijk te trekken met het huisartsentarief biedt geen grondslag voor toewijzing van het geïndexeerde bedrag voor het verleden. Voor het overige zijn door eisers geen argumenten aangevoerd die dat anders maken. Dat brengt mee dat alleen één maand achterstallige vergoeding van de werkzaamheden voor JJIC (december 2016) ad NAf 1.950 voor vergoeding in aanmerking komt, nu dat niet door het Land is betwist.
4.3.
Eisers vorderen voorts betaling van de openstaande facturen over de periode januari 2018 tot en met juni 2019 ter zake van de werkzaamheden van [eiser sub 2] voor SDKK (vordering onder sub b). Ter zitting heeft het Land aangegeven dat de facturen waarvan [eiser sub 2] betaling vordert, conform procedure door hem zijn ingediend en door het Hoofd Financien SDKK, de heer [naam 1], overeenkomstig zijn mandaat voor akkoord zijn afgestempeld. De uitbetaling van de facturen is echter door de “verplichtingenstop” opgeschort tot nadat de goedkeuring van de minister is verkregen conform de ministeriele beschikking 2018/042956. Anders dan het Land stelt staat dat niet aan de opeisbaarheid van de facturen in de weg. Immers, de werkzaamheden zijn uitgevoerd, zodat de overeengekomen vergoeding verschuldigd is. Nu de facturen door de daartoe bevoegde persoon voor akkoord zijn afgestempeld, zijn ze ook opeisbaar. Dat het Land voor betaling thans de machtiging van de minister behoeft regardeert eisers niet. De vordering tot betaling van NAf 89.004 ligt daarmee voor toewijzing gereed. De vordering wordt vermeerderd met de contractuele rente van 1% per maand, nu dat volgt uit de algemene voorwaarden die op de facturen van [eiser sub 2] staan opgenomen en die door het Land onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
4.4.
De volgende vraag die voorligt is of de overeenkomst met [eiser sub 2] ter zake zijn werkzaamheden voor SDKK door het Land (rechtmatig) is opgezegd (vordering onder sub c). Eisers voeren aan dat de opzegging door het Land onrechtmatig was, omdat de overeenkomst een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd is die, behoudens contractuele bepalingen en wettelijke beëindigingsmogelijkheden, niet kan worden opgezegd. Het Land heeft dat gemotiveerd betwist.
4.5.
Het gerecht stelt voorop dat de overeenkomst is te kwalificeren als een overeenkomst van opdracht. Uitgangspunt is dat dergelijke overeenkomsten door de opdrachtgever te allen tijde kunnen worden opgezegd (artikel 7:408 lid 1 BW). Dat neemt niet weg dat uit de overeenkomst kan voortvloeien dat een opzegtermijn van een bepaalde minimale duur in acht dient te worden genomen. De aan de opdrachtgever toekomende opzeggingsbevoegdheid vindt voorts haar grens in een in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare uitoefening van die bevoegdheid. Voor de beantwoording van de vraag of een opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dient de rechter alle relevante omstandigheden in aanmerking te nemen. Dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst van het uitgangpunt van opzegbaarheid door de opdrachtgever hebben willen afwijken, is niet gebleken. Ook in een geval als het onderhavige, waarbij de overeenkomst al langere tijd loopt, kan niet zonder meer worden aangenomen dat de opdrachtgever zijn recht de overeenkomst op te zeggen op heeft gegeven.
4.6.
Het Land heeft de overeenkomst met [eiser sub 2] met betrekking tot zijn werkzaamheden voor SDKK per 30 juni 2019 opgezegd. In de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014 heeft [eiser sub 2] zijn werkzaamheden voor SDKK in loondienst uitgevoerd. Na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is de arbeidsovereenkomst van [eiser sub 2] beëindigd en heeft hij zijn werkzaamheden voor SDKK weer op factuurbasis voortgezet. Ter zitting is gebleken dat aan [eiser sub 2] het voorstel was gedaan om, ondanks zijn pensionering, zijn werkzaamheden op basis van een arbeidsovereenkomst voort te zetten. [eiser sub 2] heeft daar om fiscale redenen van af gezien. Aldus heeft [eiser sub 2] zelf gekozen voor een overeenkomst van opdracht waarbij partijen opnieuw zijn gaan onderhandelen over de inhoud van de overeenkomst en de wijze waarop deze moest worden ingevuld en tegen welk tarief. Gebleken is dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de inhoud van de overeenkomst. Dat brengt mee dat het Land vervolgens gerechtvaardigd was deze op te zeggen. Dat partijen gedurende de twee jaar onderhandelen op de voormalige voorwaarden uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst, maakt dat niet anders. Gelet op de duur van de onderhandelingen, is een langere opzegtermijn evenmin geïndiceerd. Voor het overige hebben eisers geen omstandigheden aangevoerd die dat anders maken.
4.7.
De conclusie van het bovenstaande is dat de onder sub c gevorderde verklaringen voor recht zullen worden afgewezen.
4.8.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad NAf 10.000 volgt het lot van de vordering onder sub b. en zal daarom ook worden toegewezen.
4.9.
Het Land zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van eisers tot op heden begroot op:
explootkosten NAf 486,46
griffierecht NAf 2.250
salaris gemachtigde
NAf 6.000 (2 punten x tarief 8 NAf 3.000) +
totaal: NAf 8.736,46.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
veroordeelt het Land tot betaling aan eisers van een bedrag van NAf 89.004, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1% per maand vanaf de respectievelijke vervaldata van de verschillende facturen, tot de dag der algehele voldoening, alsmede van een bedrag van NAf 10.000 aan de buitengerechtelijke kosten ;
5.2.
veroordeelt het Land in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op NAf 8.736,46;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, en op 6 april 2020 door de rolrechter in aanwezigheid van de griffier.