ECLI:NL:OGEAC:2020:125

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
CUR201701069
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor letselschade na ongeval met pre-existente aandoeningen

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een letselschadeclaim van een eiser die betrokken was bij een ongeval. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A.P.H. Pols, vorderde schadevergoeding van de gedaagden, waaronder de naamloze vennootschappen Seguros Brouwer N.V. en Aska Schadeverzekering N.V., vertegenwoordigd door mr. R.M.L. Conquet en mr. N.V.R. Doekhie. De zaak draait om de vraag of de klachten van de eiser, die voortvloeien uit een ongeval, causaal verband houden met het ongeval, gezien de pre-existente degeneratieve afwijkingen aan zijn wervelkolom.

Het Gerecht heeft in zijn vonnis van 20 januari 2020 vastgesteld dat de eiser volledig arbeidsongeschikt is en dat zijn klachten direct na het ongeval zijn ontstaan. Deskundige Zahavi, een revalidatiearts, heeft geconcludeerd dat de radiculaire klachten van de eiser zijn veroorzaakt door het ongeval, ondanks de aanwezigheid van pre-existente aandoeningen. De gedaagden hebben betoogd dat de klachten van de eiser beter verklaard kunnen worden door deze pre-existente afwijkingen, maar het Gerecht oordeelde dat de medische causaliteit voldoende was aangetoond.

Het Gerecht heeft de gedaagden in de gelegenheid gesteld om hun bezwaren tegen het deskundigenrapport van Zahavi te onderbouwen, maar zij hebben dit niet overtuigend gedaan. De rechter concludeerde dat de eiser recht heeft op schadevergoeding, waarbij rekening moet worden gehouden met zijn pre-existente aandoeningen bij de begroting van de schade. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de schadeposten en de omvang van de schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201701069
Vonnis d.d. 20 januari 2020 (bij vervroeging)
inzake
[EISER],
wonende in Curaçao,
eiser,
advocaat: mr. R.A.P.H. Pols,
tegen

1.de naamloze vennootschap SEGUROS BROUWER N.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Curaçao,

2. de naamloze vennootschap ASKA SCHADEVERZEKERING N.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Curaçao,
gemachtigde: mr. R.M.L. Conquet,

3. [GEDAAGDE SUB 3],

wonende in Curaçao,
gemachtigde: mr. N.V.R. Doekhie,
gedaagden
partijen zullen hierna ‘[eiser]’, ‘Seguros Brouwer’, ‘Aska’ en ‘[gedaagde sub 3]’ genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het vonnis van 21 mei 2018;
  • het rapport van Zahavi, revalidatiearts, van 10 december 2018
  • de conclusie na deskundigenbericht zijdens [eiser] d.d. 11 maart 2019;
  • de conclusie na deskundigenbericht zijdens Aska d.d. 11 maart 2019;
  • de conclusie na deskundigenbericht zijdens [gedaagde sub 3] d.d. 11 maart 2019.
1.2.
Vonnis is (nader) bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

Causaal verband

2.1.
Teneinde duidelijkheid te krijgen over de medische gevolgen van het ongeval heeft het Gerecht partijen in de gelegenheid gesteld nadere vragen aan Zahavi, revalidatiearts, te stellen. Zahavi heeft zijn bevindingen vastgelegd in een rapport van 10 december 2018.
2.2.
In het rapport van Zahavi is het navolgende opgenomen.
“(…)
1. Indien u onderbouwd tot een causaal verband concludeert tussen klachten van betrokkene en het ongeval, kunt u dan aangeven op welke termijn betrokkene deze klachten zou hebben ontwikkeld op basis van de pre-existente en progressieve degeneratieve afwijkingen aan de wervelkolom het ongeval wegdenkend?
Het is bekend dat pre-existente en progressieve degeneratieve afwijkingen aan de wervelkolom uiteindelijk kunnen leiden tot compressie en schade van de uittredende wortels met als gevolg radiculaire klachten zonder een traumatisch gebeuren. Over de termijn voor het ontwikkelen van dergelijke klachten kan echter geen uitspraak gedaan worden. Het is ook bekend dat de prevalentie van degeneratieve afwijkingen van de wervelkolom bij personen boven de 50 jaar zeer hoog is maar dat alleen een deel daarvan radiculaire klachten ontwikkelen door de progressie van de degeneratieve afwijkingen. Derhalve zal het naar mijn mening ook niet mogelijk zijn om een termijn aan te geven.
2. Als u geen periode kunt aangeven, kunt u dan de kans dat belanghebbende zonder ongeval ook voor zijn pensioendatum arbeidsongeschikt zou raken voor (onregelmatige) werkzaamheden aangegeven in een percentage?
Op deze vraag kan ik helaas geen definitief antwoord geven. De oorzaken waardoor een individu arbeidsongeschikt raakt zijn divers en multifactorieel. Oorzaken hebben te maken met interne factoren van het individu zelf (leeftijd, lichaamsbouw, fysieke toestand, psychische gesteldheid, motivatie, enz.) evenals externe factoren (type werk, relatie tussen werknemer en werkgever, enz.). Er is vaak geen duidelijk verband tusseneenspecifieke klacht (in cliënt zijn geval de rugklachten/radiculaire klachten) en het wel of niet arbeidsongeschikt zijn. Alle mogelijke factoren dienen geevalueerd te worden. Advies is dan ook een arbeidsdeskundige hiervoor in te schakelen.
(…)
4. U verwijst naar afwijkingen betreffende zenuwwortel van de vierde lendenwervel. Deze afwijkingen zijn verklaarbaar door de progressief degeneratieve afwijkingen aan de wervelkolom. Kunt u zo uitgebreid mogelijk toelichten op basis waarvan u hierin een traumatische component ziet?
Toegegeven wordt dat op beeldvormend onderzoek geen aanwijzingen zijn voor een trauma. Meestal worden in dergelijke gevallen als die van cliënt geen objectiveerbare traumatische afwijkingen gezien. Omdeschade van een zenuwwortel vast te stellen is het niet noodzakelijk bij beeldvormend onderzoek de aanwezigheid van posttraumatische afwijkingen van de rug structuren waar te nemen om de diagnose vast te stellen. Gegevens verkregen middels de anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek zoals elektromyografisch onderzoek zijn meer van belang. Alle reeds verrichte beeldvormende onderzoeken van de wervelkolom laten wel consequent aanwijzingen zien voor pre-existente degeneratieve afwijkingen en voornamelijk ter hoogte van de foramen L4-L5 rechts met stenose en ruimte beperking rondom de uittredende wortel L4. Er is derhalve een duidelijke predispositie om bij een traumatische gebeurtenis (in cliënt zijn geval een auto-ongeval) schade van deze uittredende wortel op te lopen in vergelijking tot de situatie waar er geen sprake is van een stenose. Bij een traumatische gebeurtenis kunnen er tijdens het bewegen/verschuiven van neurale structuren schade optreden indien deze zich in een nauw ruimte bevinden. Gezien er volgens de beschikbare correspondentie geen blijk was van reeds bestaande klachten, kan men concluderen dat deze klachten direct zijn ontstaan na het ongeval (temporaal relatie) met objectiveerbare afwijkingen bij lichamelijk onderzoek (positieve Lasegue en verminderde kniepees reflex rechts) en kan men redelijkerwijs concluderen dat er schade is opgetreden van de desbetreffende zenuwwortel L4 rechts. Volgens de American Association Guide spreekt dan men van een "aggravation" wat betekent dat er een verergering is opgetreden van een pre-existente situatie door bijvoorbeeld een traumatische gebeurtenis waarbij er dan ook geen volledig herstel optreedt wat in client zijn geval ook waar te nemen is.
(…)
6. Kunt u een indicatie geven in welke mate het overgewicht van interfererende invloed is op het ontstaan en persisteren van de klachten?
Het is alom bekend dat overgewicht een duidelijke invloed kan hebben op de klachten als gevolg van degeneratieve afwijkingen zoals die van de heupen (coxartrose), knieën (gonartrose) en de rug structuren (spondylartrose). Door het overgewicht komen de aangetaste structuren onder meer druk te staan met als gevolg het verergeren van de klachten. De wekedelen structuren met degeneratieve afwijkingen rondom de zenuw zouden beïnvloed kunnen worden door het overgewicht. Het overgewicht dient dan als een beïnvloedende factor gezien te worden en niet als oorzakelijk. Het is immers bekend dat vele individuen met overgewicht geen klachten hebben en er is dus ook geen direct causaal verband tussen het overgewicht en de klachten. Tevens is er verder geen duidelijk bewijs dat overgewicht direct van invloed is op de zenuwstructuren, in dit geval de uittredende zenuwwortel L4 rechts. De opgelopen schade van de uittredende zenuwwortel is traumatisch van aard en niet gerelateerd aan het overgewicht.
Op de vraag of op basis van de deels nieuwe gegevens nog wel grond is vast te houden aan de eerdere conclusie dat de radiculaire klachten van betrokkene samenhangen met het voorliggende ongeval is het antwoord ja.
Door de pre-existente degeneratieve afwijkingen van de wervelkolom met als gevolg een foramen stenose van L4-L5 rechts was er een duidelijke beperkte hoeveelheid ruimte rondom de uittredende wortelzenuw L4 rechts. Dus was er sprake van een duidelijke predispositie voor het ontwikkelen van een traumatisch letsel van de desbetreffende wortel. Gezien de klachten direct na het ongeval ontstonden en dat de beschikbare correspondentie geen blijk gaf dat betrokkene eerder bekend was met dergelijke klachten kan men aannemen dat de radiculaire klachten door het ongeval geprovoceerd zijn ("aggravation"). De bevindingen bij anamnese en vooral lichamelijk onderzoek bevestigen ook het feit van een radiculair beeld (positieve Lasegue en verminderde kniepees reflex rechts).
Uit de laatste beschikbare medische correspondentie wordt ook de diagnose van een meralgia paresthetica geopperd. De klachten van betrokkene passen echter niet volledig bij deze diagnose. Een meralgia paresthetica leidt weliswaar tot pijnklachten aan de voorkant van het bovenbeen met gevoelsstoornissen maar dit kan eveneens door een aantasting van de zenuwwortel L4 tot stand komen. Volgens de American Medical Association Guide 6e editie zijn er vooral sensibiliteitsstoornissen waar te nemen aan de voorkant van het bovenbeen duidelijk overlap met die van een meralgia paresthetica. Tevens worden de bevindingen van een positieve Lasegue alsmede een verminderde kniepees reflex niet bij de diagnose van een meralgia paresthetica getroffen.”
2.3. [
Eiser] concludeert naar aanleiding van het aanvullend rapport van Zahavi dat zijn klachten en beperkingen en de daaruit voortvloeiende schade aan het ongeval moeten worden toegerekend.
2.4.
Aska en [gedaagde sub 3] kunnen zich niet verenigen met de conclusies van Zahavi en handhaven hun standpunt dat bij [eiser] sprake is van pre-existente afwijkingen die een betere verklaring voor de klachten geven. Ter vaststelling van de medische causaliteit wordt nader onderzoek door een neurochirurg voorgesteld. Ter bepaling van de vraag of [eiser] zonder ongeval ook op enig moment zou zijn uitgevallen met soortgelijke klachten en beperkingen, wordt om nader onderzoek door een arbeidsdeskundige verzocht.
2.5.
Het Gerecht oordeelt als volgt. Om als uitgangspunt te dienen voor de beoordeling of de klachten en beperkingen te relateren zijn aan het [eiser] overkomen ongeval, dient het deskundigenrapport – dat op gezamenlijk verzoek van partijen tot stand is gekomen – antwoord te geven op de vraag naar de medische causaliteit op een zodanige begrijpelijke wijze, dat aan de hand daarvan een oordeel kan worden gegeven over de juridische causaliteit. Daarbij geldt dat de deskundige vrij is in de wijze waarop hij het onderzoek verricht. Zijn rapport dient evenwel deugdelijk gemotiveerd te zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen en hoe zijn oordeel zich verhoudt tot de gebruikelijke zienswijzen en richtlijnen binnen zijn beroepsgroep, alsmede dat hij een eventuele afwijking deugdelijk motiveert.
2.6.
Het voorgaande brengt mee dat van de partij die een deskundigenbericht bekritiseert mag worden verlangd dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen waarin de conclusies van de door partijen benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. Er zullen dus zwaarwegende en steekhoudende bezwaren over de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht moeten zijn, op grond waarvan het Gerecht tot het oordeel kan komen om het deskundigenbericht naast zich neer te leggen.
2.7.
Het Gerecht constateert dat [gedaagde sub 3] en Aska geen bezwaren hebben geformuleerd ten aanzien van de wijze van totstandkoming van het deskundigenbericht van Zahavi. Voor wat betreft de door [gedaagde sub 3] en Aska gestelde bezwaren tegen de inhoud van het rapport van Zahavi, mede gebaseerd op het advies van medisch adviseur drs. E.H. Groenewegen, geldt dat naar het oordeel van het Gerecht niet is voldaan aan het hiervoor onder r.o. 2.5 en 2.6. weergegeven criterium. Gelet op de omstandigheid dat Groenewegen optreedt als medisch adviseur van Aska kan hij niet als onafhankelijk deskundige worden aangemerkt. Daarnaast geldt dat tegenover de visie van Groenewegen, waaraan Aska haar bezwaren ontleent, de mening van W.C.G. Blanken, de medisch adviseur van [eiser], staat. Het had dan ook op de weg van Aska (en [gedaagde sub 3]) gelegen hun bezwaren tegen de rapportage van Zahavi nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door overlegging van een rapport van een neurochirurg, waarin geoordeeld wordt dat Zahavi in redelijkheid niet tot zijn (medische) conclusies had kunnen komen. Nu derhalve een deugdelijke onderbouwing van de inhoudelijke kritiek ontbreekt, is in zoverre geen sprake van voldoende zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen de inhoud van het rapport van Zahavi. Het Gerecht ziet daarom evenmin aanleiding een neurochirurg te benoemen is. Zahavi heeft desgevraagd aangegeven een aanvullende expertise door een neurochirurg te ondersteunen, echter – anders dan Aska en [gedaagde sub 3] stellen – niet ter beoordeling van het medisch causaal verband, maar in verband met therapeutische suggesties, zoals volgt uit het rapport van Zahavi van 14 maart 2016 (vraag 1. m)
2.8.
Daarmee komt het Gerecht toe aan de beoordeling van de vraag of de (rug)klachten van [eiser] een gevolg zijn van het ongeval. Bij die beoordeling geldt het volgende uitgangspunt. Indien het bestaan van de klachten is vast komen te staan, kan aan het bewijs van het causaal verband tussen de klachten en het ongeval, waarbij een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de situatie met ongeval en de situatie zonder ongeval, in de gegeven omstandigheden niet al te hoge eisen worden gesteld. Indien voor het ongeval deze gezondheidsklachten niet bestonden, de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal het bewijs van het (juridisch) oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn.
2.9.
Ondanks het ontbreken van objectiveerbare traumatische afwijkingen is er volgens Zahavi door het ongeval schade opgetreden aan de uittredende zenuwwortel L4 rechts, met de radiculaire klachten tot gevolg. Zahavi komt tot dat oordeel omdat alle verrichte beeldvormende onderzoeken van de wervelkolom weliswaar consequent aanwijzingen laten zien voor pre-existente degeneratieve afwijkingen ter hoogte van L4-L5 met stenose en ruimtebeperking rondom de uittredende wortel L4, maar dat [eiser] voor het ongeval niet bekend was met chronische rugklachten en/of met uitstralende rugklachten naar de benen én de klachten direct na het ongeval zijn ontstaan. Aldus concludeert Zahavi dat er door het ongeval schade is opgetreden van de zenuwwortel L4 met radiculaire klachten tot gevolg, met dien verstande dat de zenuwwortel vanwege pre-existente degeneratieve afwijkingen en de beperkte ruimte rondom, zeer gevoelig en vatbaar was voor het oplopen van schade bij een ongeval en waardoor er in geval van een traumatische gebeurtenis geen volledig herstel optreedt (aggravation).
2.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de stelling van Aska, dat de impact van het ongeval te laag zou zijn geweest voor het ontstaan en aanhouden van de klachten, geen stand houdt. Voorts ontbreekt er volgens Zahavi een andere oorzaak voor de klachten. Het overgewicht van [eiser], zoals door [gedaagde sub 3] geopperd, zou de wekedelen structuren met degeneratieve afwijkingen rondom de zenuw kunnen beïnvloeden, maar kan niet worden aangemerkt als oorzakelijke factor. Duidelijk bewijs daartoe ontbreekt. De opgelopen schade van de uittredende zenuwwortel is traumatisch van aard en niet gerelateerd aan overgewicht, aldus Zahavi.
2.11.
De slotsom is dat bij [eiser] sprake was van een predispositie, te weten een voor het ongeval bestaande zwakke lichamelijke gesteldheid van de rug / wervelkolom, die voor het ongeval (nog) niet tot zodanige klachten en beperkingen aanleiding had gegeven dat daaruit een tekort of schade was ontstaan, maar welke fysieke structuur wel mede aanleiding heeft gegeven tot het ontstaan en de uiteindelijke omvang van de klachten en beperkingen sedert het ongeval. Die predispositie heeft er mede toe bijgedragen dat het herstel is uitgebleven.
2.12.
Bij een onrechtmatige daad die leidt tot letsel, zal de aansprakelijke partij het slachtoffer hebben te nemen zoals hij is, inclusief zijn persoonlijke predispositie en dus ook de omstandigheid dat zijn fysieke gesteldheid aan het ontstaan van klachten en het herstel daarvan in de weg staat. Dat leidt tot de conclusie – mede gelet op hetgeen aangaande het medisch causaal verband is overwogen – dat het causaal verband tussen door [eiser] ervaren radiculaire klachten en het ongeval is aangetoond.
De vraag of [eiser], vanwege de pre-existente degeneratieve afwijkingen aan de wervelkolom, ook zonder ongeval op enig moment klachten zou hebben ontwikkeld, staat niet aan causaal verband in de weg. De mogelijkheid dat [eiser] zonder ongeval op enig moment ook klachten zou kunnen hebben ontwikkeld is een omstandigheid waarmee bij het begroten van de schade rekening zou kunnen worden gehouden.
Schade
2.13.
Uit de rapportages van Zahavi volgt genoegzaam dat [eiser] vanwege zijn klachten volledig arbeidsongeschikt is. [eiser] is voorts redelijk zelfstandig in het uitvoeren van zijn activiteiten in het dagelijks leven, maar dit is wel sterk afhankelijk van de intensiteit van de klachten. Voor wat betreft huishoudelijke taken is [eiser] alleen in staat de lichtere activiteiten uit te voeren. Door gedaagden zijn deze conclusies van Zahavi niet gemotiveerd bestreden. Voor nader onderzoek door een bedrijfsarts of een arbeidsdeskundige voor het nauwkeurig in kaart brengen van de beperkingen ziet het Gerecht in de gegeven omstandigheden dan ook geen aanleiding. Dat geldt temeer nu aangenomen kan worden dat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] duurzaam zal zijn, nu het uitblijven van herstel als gevolg van de predispositie van het slachtoffer aan de dader van de onrechtmatige daad moet worden toegerekend.
2.14.
Het voorgaande leidt er toe dat bij de berekening van de schade als uitgangspunt heeft te gelden dat [eiser] volledig arbeidsongeschikt is en dat hij dat duurzaam zal blijven. De vraag of er een beperking van de looptijd van de schade aan de orde is hangt mede af van de mogelijkheid dat [eiser] zonder ongeval op enig moment ook klachten zou kunnen hebben ontwikkeld. Zahavi heeft aangegeven daarover – medisch gezien – geen standpunt te kunnen innemen. Het Gerecht merkt op voorhand op het niet redelijk te achten een eventuele onzekere toekomstige gebeurtenis volledig voor risico van gedaagden te laten komen. Daartoe is relevant dat uit de medische rapportages volgt dat [eiser] extra kwetsbaar was gelet op de forse pre-existente degeneratieve afwijkingen. Nu de impact van het ongeval beperkt was, is niet onaannemelijk dat de pre-existente kwetsbaarheid, ook zonder ongeval, op enig moment een rol zou zijn gaan spelen in de loopbaan van [eiser]. Nu het debat zich tot nu toe beperkt heeft tot de causaliteit, zal het Gerecht partijen in de gelegenheid stellen zich over de juridische gevolgen van de predispositie van [eiser] bij de begroting van de schade uit te laten. Hetzelfde geldt ten aanzien diverse opgevoerde schadeschadeposten. Daarover nog het volgende.
2.15.
De vraag of [eiser] als gevolg van het ongeval schade heeft geleden en zal lijden door verlies van arbeidsvermogen, moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij het wegdenken van het ongeval. Hierbij komt het aan op de redelijke verwachting van het Gerecht omtrent toekomstige ontwikkelingen. Het in geld uitgedrukte verschil tussen de situaties met en zonder ongeval is het verlies aan arbeidsvermogen.
2.16.
Uit de vordering van [eiser] blijkt dat het verlies aan arbeidsvermogen is gelegen in het verlies aan overuren en gemiste promotiekansen. [Eiser] was brigadier bij de Landelijke Beveiligingsdienst (LBD). Ten tijde van het ongeval werkte hij als beveiliger van de minister van justitie, hetgeen hem aanspraak op overuren opleverde. Gedaagden hebben gemotiveerd betwist dat daaruit voortvloeit dat [eiser] zowel in het verleden als voor de toekomst structureel aanspraak zou hebben gemaakt op overuren zoals door hem als schade gevorderd. Naar het oordeel van het Gerecht heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd dat hij zonder ongeval gedurende de gehele looptijd van de schade overuren zou hebben gegenereerd. Het Gerecht stelt [eiser] in de gelegenheid zijn vordering ter zake nader toe te lichten. Hetzelfde geldt onder meer voor de gestelde gemiste promotiekansen, het gestelde risico op het eervol ontslag en het toekomstig pensioenverlies, alsmede het verlies aan zelfwerkzaamheid en de immateriële schade. Gedaagden zullen in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
2.17.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

2.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
laat [eiser] toe de (omvang van) de schade en de schadeposten zoals volgt uit r.o. 2.14 en 2.16 bij akte nader toe te lichten en te onderbouwen;
5.2.
gedaagden mogen daar dan bij antwoordakte op reageren;
5.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
24 februari 2020voor een akte aan de zijde van [eiser] (P1);
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2020.