ECLI:NL:OGEAC:2020:132

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
CUR201901972
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Haan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verlenging verblijfsvergunning voor eigen bedrijf op basis van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, verblijvend te Curaçao, en de minister van Justitie. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. X.C.G. Bakhuis, had een aanvraag ingediend voor de verlenging van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel 'eigen bedrijf'. Deze aanvraag was eerder op 8 juli 2018 afgewezen door de minister. De bestreden beschikking, waarin het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing ongegrond werd verklaard, werd op 4 februari 2019 verzonden.

Tijdens de openbare zitting op 13 mei 2020 werd duidelijk dat de eiser ten tijde van de afwijzing geen eigen bedrijf meer had, maar als werknemer werkzaam was bij een eenmanszaak die op naam van iemand anders stond geregistreerd. Dit leidde tot de conclusie dat de minister geen verlenging van de verblijfsvergunning kon verlenen, aangezien de voorwaarden voor het verblijfsdoel 'eigen bedrijf' niet meer voldaan waren. De eiser kon niet rechtens vertrouwen op een goedkeuring van zijn aanvraag, ook al waren eerdere verblijfsvergunningen mogelijk ten onrechte verleend.

Het Gerecht oordeelde dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor zijn aanvraag en dat er geen tewerkstellingsvergunning was afgegeven, waardoor ook geen recht op verblijf voor arbeid in loondienst bestond. De argumenten van de eiser met betrekking tot familieleven werden niet verder besproken, aangezien deze in een aparte aanvraag beoordeeld moesten worden. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep van de eiser ongegrond en handhaafde de bestreden beschikking, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

verblijvend te Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. X.C.G. Bakhuis, advocaat,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. S.X.T. Hato, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 8 juli 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘eigen bedrijf’ afgewezen (de afwijzing).
Bij beschikking van 4 februari 2019 (de bestreden beschikking), verzonden op 18 april 2019, heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 4 juni 2019 tegen de bestreden beschikking beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nog nadere stukken ingezonden.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 13 mei 2020. Eiser werd daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. K. Rosario-Leito, werkzaam bij de Toelatingsorganisatie.

Overwegingen

1. In geding is de handhaving bij de bestreden beschikking van de afwijzing van de aanvraag van eiser, van Dominicaanse nationaliteit, om verlenging van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel ‘eigen bedrijf'.
2. Gebleken is dat eiser ten tijde van het nemen van de bestreden beschikking niet (meer) een eenmanszaak exploiteerde, maar werknemer was (geworden) van het betrokken eenmansbedrijf. Blijkens het Handelsregister stond dat bedrijf immers geregistreerd op naam van iemand anders. Gelet daarop kon verweerder voor het gevraagde verblijfsdoel geen verlenging van de verblijfsvergunning verlenen.
Dat het hier een verlenging betreft, maakt, anders dan eiser heeft betoogd, niet dat hij er rechtens op mocht vertrouwen dat zijn aanvraag gehonoreerd zou worden. Daargelaten of de eerdere vergunning(en) op grond van de geldende regelgeving evenmin had(den) kunnen worden verleend, is verweerder in beginsel niet gehouden eerdere fouten te herhalen. Dat hier van zulke uitzonderlijke omstandigheden sprake was, dat daarop een uitzondering moest worden gemaakt, is niet gebleken. Een concrete toezegging namens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt.
3. Het betoog van eiser dat hem niet verweten kan worden dat hij een verkeerde aanvraag heeft ingediend, slaagt niet, reeds omdat eiser zelf verantwoordelijk is voor zijn aanvraag. Overigens staat vast dat voor hem ook geen tewerkstellingsvergunning was afgegeven, zodat van vergunningverlening voor het doel ‘arbeid in loondienst’ ook geen sprake kon zijn.
4. Voor zover eiser nog heeft aangevoerd dat hij recht heeft op verblijf in verband met familieleven hier te lande, moet verweerder dat beoordelen in het kader van een daarop gerichte aanvraag. Het Gerecht laat hetgeen eiser daarover heeft aangevoerd dan ook verder buiten bespreking.
5. De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en de bestreden beschikking in stand kan blijven.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep tegen de bestreden beschikking
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Haan, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2020, in tegenwoordigheid van mr. Loef, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.