ECLI:NL:OGEAC:2020:180

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
CUR202001334
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse huuropzegging en schadevergoeding in kort geding

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Cocobana Beheer B.V. een kort geding aangespannen tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wegens het niet betalen van huur voor een appartement in Curaçao. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van twaalf maanden, ingaande op 1 januari 2020, met een huurprijs van NAf 2.450 per maand. De gedaagden hebben de huur voor de maanden januari en februari 2020 betaald, maar zijn vanaf maart 2020 in gebreke gebleven. Cocobana heeft de huurovereenkomst op 2 april 2020 ontbonden en vordert nu betaling van een schadevergoeding van NAf 23.877,67, bestaande uit huurpenningen en geleden schade.

De gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat zij door de Covid-19 pandemie hun werk hebben verloren en daarom niet in staat waren om de huur te betalen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de gedaagden in beginsel verplicht zijn de huur over de gehele huurperiode te vergoeden, maar dat de schadeplicht beperkt wordt tot achterstallige huur tot 1 september 2020. Het Gerecht heeft de vordering van Cocobana toegewezen tot een bedrag van NAf 12.250, vermeerderd met wettelijke rente, en de gedaagden in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor huurders om zich te verzekeren van voldoende inkomsten om aan hun verplichtingen te voldoen, zelfs in het licht van onvoorziene omstandigheden zoals de Covid-19 pandemie. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de gedaagden onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun beroep op overmacht en onvoorziene omstandigheden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202001334
Vonnis in kort geding van 13 juli 2020
inzake
de besloten vennootschap COCOBANA BEHEER B.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols,
tegen

1.[GEDAAGDE SUB 1],

wonende in Nederland,
gedaagde,
verschenen in persoon, en

2.2. [GEDAAGDE SUB 2],

wonende in Nederland,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna
Cocobana,
[gedaagde sub 1]en
[gedaagde sub 2]worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Cocobana heeft op 25 mei 2020 een verzoekschrift ingediend. Vervolgens heeft op 29 juni 2020 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij namens Cocobana haar gemachtigde en [naam 1], en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] via videoconferentie, zijn verschenen. Partijen, en de gemachtigde van Cocobana aan de hand van zijn pleitaantekening, hebben het woord gevoerd.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Cocobana en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn een huurovereenkomst aangegaan ten aanzien van appartement 24 in resort Cocobana te Cas Grandi (hierna: het appartement), voor de duur van twaalf maanden, ingaande 1 januari 2020, met een huurprijs van NAf 2.450 per maand, en een eenmalige borg van NAf 2.450.
2.2.
In de huurovereenkomst is - voor zover van belang – het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 2
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor 12 maanden, ingaande 1 januari 2020 en eindigend op 31 december 2020. Contract wordt automatisch voor dezelfde periode en voorwaarden verlengd indien 1 van partijen niet minimaal 2 maanden voor afloop contract opzegt dan wel om een andere periode verzoekt. (…)
Artikel 4
De betaling van de huurprijs van de volgende maanden moet zonder enige inhoudingen uiterlijk
vóór de 1e van elke maand, bij vooruitbetaling via een automatische overboeking gestort worden op (…)
Voor elke dag dat de huur te laat is overgemaakt zal 25,- NAF als boete in rekening worden gebracht. Hetgeen dient te worden overgemaakt bij de volgende huurovermaking. (…)
Artikel 9
(…)
Bij einde huur overeenkomst zal er eenmalig check out kosten ad Naf. 250 in rekening worden gebracht, o.a. tbv een verplichte schoonmaak van het appartement. Deze kosten kunnen afzonderlijk voldaan worden, danwel verrekend worden met de borg. (…)
Artikel 11
In afwijking van de bepalingen in artikel 1283 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen, zal indien de huurder een of meer bepalingen van deze overeenkomst niet naleeft, de verhuurder deze overeenkomst terstond kunnen beëindigen. (…)”
2.3. [
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de huur voor de maanden januari 2020 en februari 2020 betaald. Vanaf maart 2020 hebben zij geen huur meer betaald. Op 23 maart 2020 zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] naar Nederland vertrokken; zij verbleven tot die tijd in het appartement.
2.4.
Per brief van 2 april 2020 heeft Cocobana middels haar gemachtigde, de huurovereenkomst met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ontbonden nu zij niet aan hun betalingsverplichting uit de huurovereenkomst voldeden. Voorts zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangemaand tot betaling van een bedrag van NAf 23.705 aan schade.
2.5.
Cocobana heeft beslag gelegd op de achtergebleven auto’s van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Partijen hebben volgens geprobeerd een regeling in der minne te treffen. Nu dat niet is gelukt, is het geschil aan het gerecht voorgelegd.

3.Het geschil

3.1.
Cocobana vordert – kort gezegd – om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van NAf 23.877,67, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten. Dit bedrag bestaat uit huurpenningen en geleden schade ten bedrage van NAf 24.500, overige contractuele kosten en boete van NAf 1.827,67, verminderd met de borg van NAf 2.450.
3.2.
Aan deze vordering legt Cocobana ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met ingang van maart 2020 niet aan de voor hen uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichting tot betaling van de huur hebben voldaan en dat het aannemelijk is dat ook toekomstige huurpenningen niet door hen zullen worden voldaan. Er is een huurachterstand ontstaan en door het voortijdig eindigen van de huurovereenkomst lijdt Cocobana schade, te weten de gederfde huurpenningen in de periode tot en met 31 december 2020.
3.3. [
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd en stellen – samengevat – dat zij vanwege hun beider ontslag en vervolgens het ineenstorten van de toeristische sector door Covid-19 Curaçao hebben moeten verlaten. Uit een gesprek begin maart 2020 met de heer [naam 2], de beheerder van het appartementencomplex (hierna: de beheerder), hebben zij begrepen dat de huurovereenkomst automatisch zou eindigen als zij niet langer huurpenningen zouden betalen, dan wel dat zij een vervangende huurder voor een appartement in het appartementencomplex zouden vinden. Ten aanzien van het niet kunnen betalen van de huur hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een beroep gedaan op overmacht en onvoorziene omstandigheden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In essentie is aan de orde de vraag of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] schadeplichtig zijn jegens Cocobana in verband met de wijze waarop de huurovereenkomst is beëindigd.
4.2.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht en in beginsel zonder nadere bewijsvoering, geoordeeld kan worden dat de bodemrechter met grote mate van waarschijnlijkheid de vordering zal toewijzen. Bij een geldvordering dient daarbij tevens te worden meegewogen of sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen mede de vraag naar het restitutierisico zal dienen te worden betrokken.
4.3.
Partijen zijn een huurovereenkomst aangegaan voor de duur van één jaar, te weten tot en met 31 december 2020. Nu de mogelijkheid van tussentijdse opzegging van de huurovereenkomst niet is overeengekomen, is voldoende aannemelijk dat de huurovereenkomst met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ondanks hun voortijdige vertrek uit het appartement nog bestond en zij dus de huur in beginsel tot aan de einddatum van de huurovereenkomst verschuldigd zijn, tenzij Cocobana met tussentijdse beëindiging heeft ingestemd. Naar het oordeel van het Gerecht is daarvan in kort geding niet gebleken. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben hun stelling dat zij mochten vertrouwen op de mededelingen van de beheerder, bij betwisting daarvan door Cocobana, onvoldoende onderbouwd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ter zitting aangegeven dat zij de mededelingen van de beheerder in het gesprek zo hebben begrepen dat de huurovereenkomst automatisch zou eindigen als zij geen huur meer zouden betalen of als zij andere huurders voor een appartement in het complex zouden vinden. Nog los van het feit dat de beide door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gestelde mededelingen van de beheerder niet met elkaar verenigbaar zijn, volgt uit een schriftelijke verklaring van de beheerder dat enkel is gesproken over een eventuele vervangende verhuurder voor hun eigen appartement. Ter zitting heeft Cocobana bevestigd dat enkel in geval van overname van het huurcontract door een andere huurder, de huurpenningen niet langer verschuldigd zouden zijn. Dat is echter niet gelukt. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] getracht hebben een andere huurder te vinden en dat zij de gegevens van de potentiele huurder met de beheerder hebben uitgewisseld, maar dat dit door Covid-19 niet heeft geresulteerd in een vervangende huurder, maakt dit niet anders.
4.4. [
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] doen, naar het Gerecht begrijpt, voorts een beroep op overmacht, stellende dat er door de Covid-19 pandemie geen werk meer te vinden was in de toeristische sector, en zij daarom niets anders konden doen dan naar Nederland terugkeren. Ook indien zij op Curacao waren gebleven, hadden zij wegens een gebrek aan werk de huur niet kunnen betalen. Het Gerecht is van oordeel dat dit verweer niet kan slagen. Een beroep op overmacht ex artikel 6:75 BW kan alleen maar slagen als de belemmering de prestatie zelf betreft. Gesteld noch gebleken is dat de Covid-19 pandemie op zichzelf bezien een belemmering oplevert voor het betalen van huurpenningen. Van overmacht kan niet worden gesproken, indien door een later ingetreden verandering der omstandigheden – in casu geen inkomen kunnen genereren doordat de er geen werk meer is in de toeristische sector als gevolg van de Covid-19 pandemie – het aanvankelijk bestaande evenwicht tussen de wederzijdse prestaties – huur betalen tegen over het beschikbaar stellen van het appartement – wordt verbroken. Dat betekent dat het gebrek aan inkomen en het daardoor geen huur kunnen betalen voor rekening van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zelf komt.
4.5.
Voor zover [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich hebben beroepen op onvoorziene omstandigheden op grond van artikel 6:258 lid 1 BW overweegt het Gerecht als volgt. Indien sprake is van onvoorziene omstandigheden kan de rechter op vordering van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden als de onvoorziene omstandigheden van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst kan worden verwacht. Een beroep op artikel 6:258 BW wordt slechts in uitzonderlijke gevallen gehonoreerd. Tijdens het verhandelde ter zitting is gebleken dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] reeds voor de Covid-19 crisis, afzonderlijk van elkaar en om verschillende redenen, hun baan in de toeristische sector hebben verloren. Dat zij vervolgens geen nieuw werk konden vinden als gevolg van de ontwikkelingen rondom Covid-19 had geen der partijen kunnen voorzien. Dat neemt niet weg dat het op het pad van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] lag om zich, na hun ontslag, te verzekeren van voldoende inkomsten om aan de verplichtingen uit de huurovereenkomst te voldoen. Dat door Covid-19 die zoektocht (uiteindelijk) moeilijker was dan gedacht en dat daarom de keuze is gemaakt om naar Nederland te vertrekken, maakt niet dat sprake is van onvoorziene omstandigheden die voor rekening van Cocobana zouden moeten komen. De onderliggende reden voor die keuze van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], te weten het sneller vinden van een baan en een beter sociaal vangnet, maakt dat niet anders.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voldoende aannemelijk is dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in beginsel verplicht zijn de huur over de gehele huurperiode aan Cocobana te vergoeden ten titel van schade, nu Cocobana de huurovereenkomst reeds heeft ontbonden. Cocobana heeft gelet op de duur van de periode dat zij geen huur voor het appartement heeft ontvangen ook belang bij een onmiddellijke voorziening. Het Gerecht ziet echter naar de huidige stand van zaken aanleiding de vergoedingsplicht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te beperken tot achterstallige huur tot 1 september 2020. Op grond van artikel 6:101 lid 1 BW rust op de verhuurder een schadebeperkingsplicht. Gelet daarop dient Cocobana zich er voor in te spannen het appartement binnen korte termijn weer te verhuren. Binnen het kader van dit kort geding is onvoldoende gebleken dat de schade van Cocobana de huurpenningen tot januari 2021 zou betreffen, omdat het appartement niet eerder dan 1 januari 2021 zou kunnen worden verhuurd. Hoewel er op dit moment meer leegstand is dan normaal, acht het Gerecht het aannemelijk dat er na de zomer weer voldoende potentiële huurders op Curaçao aanwezig zijn. Door het openstellen van de grenzen per 1 juli 2020 zal de toeristenbranche weer langzaam opkrabbelen en zullen in die branche ook weer werknemers nodig zijn. Daarnaast is niet gebleken dat de gebruikelijke jaarlijkse aanwas van expats, die niet in de horeca werken, niet zal plaatsvinden. Het Gerecht gaat er dan ook vanuit dat het vanaf 1 september 2020 mogelijk moet zijn voor Cocobana om een of meerdere huurders voor de appartementen te vinden. Er mag vanuit worden gegaan dat in dat geval het door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gehuurde appartement als eerste wordt ‘opgevuld’. Dat betekent dat naar de huidige stand van zaken binnen het kader van dit kort geding aannemelijk is dat de schade wegens huurderving maximaal kan lopen tot deze datum. Het Gerecht zal de vordering in kort geding om die reden toewijzen tot een bedrag van NAf 14.700 (6 maanden x NAf 2.450), te verminderen met een maand borg.
4.7. [
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van Cocobana begroot op NAf 750 aan griffierechten, NAf 1.000 aan gemachtigdensalaris, en tevens een voorschot op de gemaakte beslagkosten van NAf 2.191,15 en een voorschot op de betaalde griffierechten bij beslaglegging van NAf 450.

5.De beslissing

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt de ander in zoverre zal zijn bevrijd, tot betaling aan Cocobana van een bedrag van NAf 12.250, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van Cocobana tot op heden begroot op NAf 1.750 en als voorschot ten aanzien van de beslagprocedure begroot op NAf 2.641,15;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, en op 13 juli 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
mm