ECLI:NL:OGEAC:2020:181

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
CUR201904736
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en noodweerexces bij mishandeling van een geitenbok

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A. Koendjibiharie, schadevergoeding van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A.V.G. Rooijer, wegens de mishandeling van zijn geitenbok. De mishandeling vond plaats op 17 mei 2016, toen gedaagde, in een panieksituatie, de geitenbok met een ijzeren staaf sloeg. Eiser stelde dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld, omdat de geitenbok door de mishandeling letsel had opgelopen en uiteindelijk moest worden ingeslapen. Gedaagde voerde verweer en beroept zich op noodweer en noodweerexces, stellende dat hij handelde uit zelfverdediging tegen de agressieve geitenbok die zijn eigendommen bedreigde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 juni 2020 werd het standpunt van beide partijen uiteengezet. Het Gerecht oordeelde dat gedaagde niet onrechtmatig had gehandeld, omdat hij in een noodsituatie verkeerde en zijn reactie op de geitenbok niet als disproportioneel kon worden aangemerkt. Het beroep op noodweerexces werd geaccepteerd, wat betekende dat de onrechtmatige daad gedaagde niet kon worden toegerekend. De vordering van eiser tot schadevergoeding werd afgewezen, en eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde tot op heden waren begroot op NAf 200.

Het Gerecht verleende gedaagde tevens toestemming om kosteloos te procederen, gezien zijn onvermogen om de proceskosten te dragen. De uitspraak werd gedaan door mr. S.M. Christiaan op 13 juli 2020.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201904736
Vonnis d.d. 13 juli 2020
inzake
[EISER],
wonende in Curacao,
eiser,
gemachtigde: mr. M.A. Koendjibiharie,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curacao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.V.G. Rooijer.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 23 december 2019 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 17 juni 2020 plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigde. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun wederzijdse standpunten (nader) uiteengezet.
1.3.
Vonnis is (nader) bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 17 mei 2016 heeft [gedaagde] letsel toegebracht aan een geitenbok van het ras “Boergoat”, toebehorende aan [eiser], door met een ijzeren staaf tegen de poten te slaan. De dierenarts heeft de geitenbok, na een onsuccesvolle behandeling, laten inslapen.
2.2. [
eiser] heeft in verband met dierenmishandeling aangifte gedaan tegen [gedaagde]. Het Openbaar Ministerie heeft de strafzaak tegen [gedaagde] bij beschikking van 22 december 2016 geseponeerd onder de voorwaarde dat hij de dokterskosten ten bedrage van NAf 318 aan [eiser] zou voldoen. [gedaagde] heeft vervolgens de doksterskosten vergoed.
2.3. [
eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 5 augustus 2019 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de mishandeling van de geitenbok.

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van NAf 900 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2019 en 15% buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [
eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] door de geitenbok te mishandelen onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De mishandeling was ernstig omdat de geitenbok ten gevolge van de mishandeling zodanig letsel had opgelopen dat herstel niet (meer) mogelijk was en de dierenarts de geitenbok heeft moeten laten inslapen.
3.3. [
gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Over de toedracht van de mishandeling van de geitenbok op 17 mei 2016 bestaat geen discussie. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat hij al gedurende langere tijd wordt geplaagd door loslopende geiten en bokken die op zijn terrein zijn eigendommen aantasten of vernielen. Op 17 mei 2016 trof hij tot zijn schrik een geitenbok deels op het aanrecht aan, toen hij de keuken in liep na een middagdutje. De geitenbok gedroeg zich onrustig en agressief en maakte drukke bewegingen. Toen de geitenbok vervolgens zijn kant op kwam, te weten de enige kant waarop de woning kon worden verlaten, raakte [gedaagde] in paniek. De dubbele deur achter hem, waar de geitenbok eerder over heen was gesprongen, was deels gesloten. [gedaagde], die meende geen kant op te kunnen, pakte een ijzeren staaf die in de buurt stond en heeft de geitenbok daarmee tegen de poten geslagen, zodanig dat de geitenbok neerviel en niet meer kon bewegen.
4.2.
Op grond van artikel 6:162 BW is hij die jegens de ander een onrechtmatige daad pleegt die hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt te vergoeden, behoudens aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
4.3. [
gedaagde] beroept zich op noodweer als rechtvaardigingsgrond. Van noodweer is sprake wanneer een gedraging is geboden door de noodzakelijke verdediging van (onder meer) het eigen lijf tegen een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding. Aan de hand van het proportionaliteitsbeginsel moet worden getoetst of het gehanteerde middel geboden was. Uit het verhandelde ter zitting en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht blijkt niet zonder meer dat het door [gedaagde] tegen de geitenbok gebruikte geweld noodzakelijk was ter verdediging van zijn eigen lijf. Weliswaar kwam de geitenbok zijn kant op terwijl [gedaagde] voor een half dichte deur stond, echter daarmee staat nog niet vast dat sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door de geitenbok. Daar staat tegenover de in artikel 1:114 lid 2 Wetboek van Strafrecht neergelegde regel dat in geval van, samengevat, huisvredebreuk (door een persoon), noodweer wordt verondersteld. De vraag is hoe dat moet worden vertaald naar de onderhavige situatie. Daarnaast geldt voorts dat niet is gebleken dat [gedaagde] geen andere mogelijkheid had om zich uit de situatie te redden dan door het door hem toegepaste geweld. Gelet op de verdere beoordeling kan echter in het midden blijven of daadwerkelijk sprake was van een noodweersituatie.
4.4.
Ten aanzien van de toerekenbaarheid van de onrechtmatige daad doet [gedaagde] een beroep op noodweerexces als schulduitsluitingsgrond. Van noodweerexces kan sprake zijn als iemand in een noodsituatie als onmiddellijk gevolg van een hevige, door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging a) bij de verdediging verder gaat dan geboden is of b) nadat de noodweersituatie is beëindigd nog een niet meer noodzakelijke verdedigingshandeling pleegt. [gedaagde] heeft gemotiveerd gesteld dat hij al gedurende langere tijd wordt geteisterd door geiten en geitenbokken die zijn tuin leeg eten en zijn spullen vernielen. Door het op een onverwacht moment aantreffen van een geitenbok in zijn woning, eerst met de voorpoten op het aanrecht en vervolgens druk bewegend in de richting van [gedaagde], is hij ernstig in paniek geraakt en zag hij geen andere mogelijkheid dan om het dier met een ijzeren staaf van zich weg te slaan. Het gerecht ziet daarin aanknopingspunten voor de voor noodweerexces vereiste hevige gemoedsbeweging. Dat wordt versterkt door de onberekenbaarheid van een dier, waardoor niet zonder meer duidelijk is welk gedrag van een dier kan worden verwacht en het gaat om een geitenbok van 4 jaar oud die ruim 100 kg kan wegen en die met zijn horens alles op zijn weg kan wegduwen. Aldus is naar het oordeel van het gerecht voldoende gebleken dat de door de aanwezigheid van de geitenbok en zijn gedragingen veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging van [gedaagde]. Het beroep op noodweerexces slaagt dan ook. Dat leidt tot de conclusie dat de door [gedaagde] gepleegde onrechtmatige daad hem niet kan worden toegerekend. De vordering tot schadevergoeding zijdens [eiser] ligt daarmee voor afwijzing gereed.
4.5. [
eiser] zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op:
salaris gemachtigde
NAf 200 (2 punt x tarief 1)_
4.6.
Het onvermogen van [gedaagde] om proceskosten te dragen is uit de overgelegde stukken genoegzaam gebleken. Aan [gedaagde] zal toelating worden verleend om kosteloos te procederen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
staat [gedaagde] toe kosteloos te procederen;
5.2.
wijst de vordering af;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op NAf 200;
5.4.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, en op 13 juli 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.