ECLI:NL:OGEAC:2020:199

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
CUR202001901
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.M. Martinez
  • S.N. Aswani
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de bestreden beschikking inzake productieplafond voor medisch specialisten

In deze zaak heeft de voorzitter van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 augustus 2020 een verzoek om schorsing van een bestreden beschikking toegewezen. De bestreden beschikking, vastgesteld door de Sociale Verzekeringsbank, stelde een productieplafond in voor medisch specialist [verzoeker] voor de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2020. Dit plafond was vastgesteld op maximaal NAf 375.000,- voor 2020 en NAf 750.000,- voor 2021, wat ongeveer 30% van het gemiddelde bedrag aan goedgekeurde declaraties over de jaren 2017 tot en met 2019 vertegenwoordigde. Verzoeker stelde dat deze maatregel in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat hij onevenredig benadeeld werd door de invoering van het plafond.

De voorzitter overwoog dat de bestreden beschikking niet voldoende gemotiveerd was en dat de invoering van het productieplafond op zo'n korte termijn onredelijk was, gezien de vaste kosten die verbonden zijn aan de dokterspraktijk van verzoeker. De voorzitter concludeerde dat de bestreden beschikking waarschijnlijk niet in stand zou blijven in de bodemprocedure en dat de belangen van verzoeker zwaarder wogen. Daarom werd de bestreden beschikking geschorst totdat het Gerecht op het beroep had beslist. Tevens werd verweerster veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoeker, ter hoogte van NAf 1.400,-.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Beslissing

van de voorzitter van de meervoudige kamer van het Gerecht (de voorzitter) op grond van artikel 94, eerste lid, van de Lar in de zaak tussen:

[verzoeker],

wonende in Curaçao,
verzoeker,
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en S.J.C. Anthonio, advocaten,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols, advocaat.

Procesverloop

Bij brief van 22 mei 2020 heeft verweerster een productieplafond vastgesteld voor verzoeker inhoudende dat verzoeker voor de periode vanaf 1 juli 2020 tot en met 31 december 2020 maximaal NAf 375.000,- en voor het kalenderjaar 2021 maximaal NAf 750.000,- aan verweerster mag declareren voor de door hem ten behoeve van BVZ-verzekerden verleende diensten (de bestreden beschikking).
Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld (CUR202001900). Hangende dit beroep heeft verzoeker het Gerecht verzocht om een voorlopige voorziening te treffen strekkende tot schorsing van de bestreden beschikking.
Verweerster heeft producties ingediend.
Het verzoek is ter zitting van het Gerecht behandeld op 10 augustus 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [accountmanager], accountmanager bij verweerster.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 85, eerste lid, van de Lar kan, voor zover thans van belang, een beschikking, waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, op verzoek van de indiener geheel of gedeeltelijk worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen doel. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel, als in de eerste volzin bedoeld.
Op grond van artikel 94, eerste lid, kan een verzoek als bedoeld in artikel 85, eerste lid, ook worden ingediend in het kader van artikel 8 bedoelde beroep. Alsdan worden de bevoegdheden van het Gerecht, bedoeld in deze paragraaf, uitgeoefend door de voorzitter van de meervoudige kamer van het Gerecht.
1.1
Op grond van artikel 1.1, aanhef en onder b van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten (LvBVZ) wordt verstaan onder Uitvoeringsorgaan de organisatie of instantie die belast is met de uitvoering van deze landsverordening, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid. Op grond van sub c wordt verstaan onder het Fonds, het fonds bedoeld in artikel 6.1, eerste lid.
Op grond van artikel 4.1, eerste lid, is met de uitvoering van deze landsverordening belast de Sociale Verzekeringsbank, bedoeld in de Landsverordening Sociale Verzekeringsbank, die voor uitvoering van deze landsverordening wordt aangeduid als de Uitvoeringsorganisatie.
Op grond van artikel 6.1, eerste lid, is er een Fonds Basisverzekering Ziektekosten. Ingevolge het vierde lid is de Uitvoeringsorganisatie bedoeld in artikel 4.1 van deze landsverordening belast met het beheer van het Fonds.
Op grond van artikel 12.6 behoudt, zolang ter zake geen voorzieningen krachtens deze landsverordening zijn getroffen, de Regeling Medewerking aan de Sociale Verzekeringen 1960 zijn geldigheid. Zolang deze regeling van kracht blijft, wordt het in de definitie van zorgaanbieder opgenomen “waarmee de Uitvoeringsorganisatie (SVB) een zorgcontract heeft gesloten” vervangen door: die als medewerkende in de zin van de Regeling Medewerking aan de Sociale Verzekeringen 1960 is ingeschreven. Gedurende die periode blijven de artikelen 7.2, 7.3 en 7.4 buiten toepassing
1.2
Op grond van artikel 9 van de Regeling Medewerking aan de Sociale Verzekeringen 1960 (RegMSV) dient de medewerkende te handelen overeenkomstig de bepalingen van de sociale verzekeringen alsmede de bepalingen vastgelegd ten aanzien van de medewerking. Blijft de medewerkende dienaangaande zonder gegronde redenen in gebreke, dan kan de betaling van zijn nota’s geheel of ten dele worden geweigerd.
2. Verzoeker is een medisch specialist die vanaf 1993 een medewerkende is in de zin van de RegMSV. Verzoeker levert zijn diensten ten behoeve van BVZ-verzekerden in zijn dokterspraktijk.
Bij brief van 28 februari 2020 heeft verweerster verzoeker meegedeeld dat met ingang van 1 juli 2020 een productieplafond zou worden ingevoerd voor medisch specialisten. Bij de bestreden beschikking is dat productieplafond voor verzoeker bepaald.
3. Verweerster heeft in het kader van deze procedure toegelicht dat de invoering van een productieplafond voor medewerkenden, waaronder verzoeker, ingegeven is door de dringende noodzaak om kostenbesparende maatregelen te treffen binnen de gezondheidszorg. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat, samengevat weergegeven, een wettelijke grondslag voor het bepalen van een productieplafond zoals het onderhavige ontbreekt en voorts dat hij onevenredig zwaar wordt benadeeld door de invoering daarvan.
4. Ambtshalve overweegt de voorzitter het volgende. Het Gerecht heeft recentelijk bij uitspraak van 13 juli 2020 (ECLI:NL:OGEAC:2020:191) bepaald dat het zich op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de LvBVZ bevoegd acht kennis te nemen van beroepen betreffende geschillen tussen verweerster en medewerkenden en voorts dat de bepalingen opgenomen in de RegMSV (artikelen 16 t/m 19) over beroep van medewerkenden tegen beslissingen van de directeur (van de SVB) buiten toepassing moeten blijven, omdat die strijdig zijn met artikel 8 van de Lar en voornoemde bepaling in de LvBVZ. In navolging daarvan acht de voorzitter zich ingevolge het bepaalde in artikel artikel 94, eerste lid, van de Lar bevoegd om het onderhavige verzoek te beoordelen.
5. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in stand kan blijven en vervolgens of een afweging van de belangen van de betrokken partijen al dan niet tot een ander oordeel leidt.
6. In de hiervoor genoemde wet- en regelgeving ontbreekt een artikel waarin de bevoegdheid tot het vaststellen van een productieplafond expliciet aan verweerster wordt verleend. Echter, nu verweerster op grond van voornoemde bepalingen belast is met het financieel beheer van het Fonds, kan bezwaarlijk anders worden geconcludeerd dan dat aan verweerster de bevoegdheid toekomt om ter uitvoering van die taak de maatregelen die zij noodzakelijk acht te treffen, waaronder bijvoorbeeld het invoeren van een productieplafond. Dat geldt te meer omdat thans niet in geschil is dat verweerster wat betreft BVZ-verzekerden steeds het orgaan was dat de (financiële) beslissingen heeft genomen in de rechtsverhouding tot verzoeker als medewerkende. Daarom is de voorzitter vooralsnog van oordeel dat de stelling van verzoeker dat geen wettelijke grondslag bestaat voor het bepalen van een productieplafond in de bodemprocedure niet zal slagen.
7. Ten aanzien van de stelling dat het bepalen van een productieplafond in strijd is met een aantal, door verzoeker in het verzoekschrift vermelde, algemene beginselen van behoorlijk bestuur, overweegt de voorzitter als volgt.
7.1 7.1
In het kader van deze procedure staat vast dat verweerster in het kalenderjaar 2017 een bedrag van NAf 2.283.918,-, in 2018 een bedrag van NAf 2.144.637,- en in 2019 een bedrag van NAf 2.345.289, gemiddeld dus NAf 2.257.948,- aan verzoeker heeft uitbetaald voor diensten die hij ten behoeve van BVZ-verzekerden heeft geleverd. Gebleken is dat voor verzoeker geen productieplafond gold en dat dat pas bij de bestreden beschikking voor het eerst is ingevoerd. Het op grond van de bestreden beschikking voor het kalenderjaar 2021 vastgestelde productieplafond van NAf 750.000,- is ongeveer 30% van het gemiddelde bedrag aan goedgekeurde declaraties over de jaren 2017 tot en met 2019. Door de invoering van het productieplafond zal verzoeker dus een veel lager bedrag mogen declareren terwijl aannemelijk is geworden dat een groot deel van het patiëntenbestand van verzoeker uit BVZ-verzekerden bestaat. Dat, terwijl die maatregel al ongeveer een maand na de bekendmaking daarvan van kracht werd. Verweerster had behoren te begrijpen dat aan een dokterspraktijk zoals die van verzoeker vaste kosten verbonden zijn, waarop waarschijnlijk niet binnen enkele maanden aanzienlijk zou kunnen worden bezuinigd. Daarom is de voorzitter van oordeel dat het Gerecht waarschijnlijk zal oordelen dat de bestreden beschikking in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is gegeven.
7.2
Doordat in de bestreden beschikking niet is gemotiveerd waarom een voor verzoeker zodanig ingrijpende maatregel op zo’n korte termijn moest worden ingevoerd is die beschikking naar het voorlopig oordeel van de voorzitter ook in strijd met het motiveringsbeginsel gegeven en zal het om die reden waarschijnlijk niet in stand blijven in de bodemprocedure. Vooral gelet daarop valt ook een belangenafweging in het voordeel van verzoeker uit. Immers, zelfs indien zou worden aangenomen dat de invoering van het productieplafond tot kostenbesparing binnen de gezondheidszorg leidt, prevaleert het belang van verzoeker om een redelijke termijn te krijgen om mogelijke als gevolg van het productieplafond noodzakelijk geworden veranderingen binnen (de bedrijfsvoering van) zijn dokterspraktijk door te voeren.
8. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de bestreden beschikking op de hierna in het dictum te noemen wijze schorsen.
9. In het bovenstaande ziet de voorzitter aanleiding om verweerster te veroordelen tot betaling aan verzoeker van de door hem gemaakte proceskosten, bestaande uit NAf 1.400,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700,-) aan gemachtigdensalaris.

Beslissing

De voorzitter:

wijst toehet verzoek om schorsing van de bestreden beschikking;

schorstde bestreden beschikking totdat het Gerecht op het beroep heeft beslist;

veroordeeltverweerster om het bedrag van NAf 1.400,- (zegge: veertienhonderd gulden) aan verzoeker te betalen als gemachtigdensalaris.
Aldus vastgesteld door mr. N.M. Martinez, voorzitter, en uitgesproken te Curaçao op 13 augustus 2020, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.