In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in het beroep van de erfgenamen van een overleden belanghebbende tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2010. De belanghebbende, die op 21 mei 2014 is overleden, had verzuimd aangifte te doen, wat leidde tot de oplegging van belastingaanslagen en een verzuimboete. De erfgenamen maakten bezwaar tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. In beroep werd door de erfgenamen gesteld dat de aanslagen moesten worden herzien op basis van de werkelijk genoten inkomsten, en dat de boete vernietigd diende te worden wegens het overlijden van de belanghebbende.
Tijdens de zitting op 26 augustus 2020 werd duidelijk dat partijen het eens waren over de hoogte van de buitenlandse rente- en dividendinkomsten, maar de Inspecteur was van mening dat andere inkomsten uit het buitenland ook in aanmerking moesten worden genomen. Het Gerecht oordeelde dat de aanslagen moesten worden vastgesteld op basis van een belastbaar inkomen van NAf 85.697, en dat de boete wegens het overlijden van de belanghebbende diende te worden vernietigd. Het Gerecht concludeerde dat het bezwaar van de erfgenamen ontvankelijk was, ondanks dat het buiten de wettelijke termijn was ingediend, omdat de dochter van de belanghebbende pas recentelijk op de hoogte was geraakt van de aanslagen. De uitspraak resulteerde in een gegrond beroep, waarbij de aanslagen en de boete werden aangepast en de proceskosten aan de erfgenamen werden vergoed.