ECLI:NL:OGEAC:2020:222

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
CUR201804372
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toegang tot Curaçao en verwijdering van een vreemdeling

In deze zaak gaat het om de weigering van de minister van Justitie om eiser, een vreemdeling wonend in Venezuela, toegang te verlenen tot Curaçao en de daaropvolgende beslissing tot zijn verwijdering. Bij beschikking van 20 december 2018 heeft de minister bevolen dat eiser uit Curaçao wordt verwijderd en hem gedurende drie jaren de binnenkomst tot Curaçao ontzegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde V. Navas Frabregas. De verweerder, de minister van Justitie, werd vertegenwoordigd door de advocaten mr. A.C. van Hoof en mr. S.X.T. Hato.

De openbare behandeling van het beroep vond plaats op 29 juni 2020. Eiser betoogde dat de minister ten onrechte tot zijn verwijdering had besloten, omdat hem onterecht de binnenkomst in Curaçao was geweigerd. Het Gerecht overwoog echter dat de beslissing om eiser de binnenkomst te weigeren buiten de omvang van het geding viel, en dat eiser in strijd met de wettelijke bepalingen het land was binnengekomen. Het Gerecht concludeerde dat de minister bevoegd was om eiser te verwijderen.

Daarnaast betoogde eiser dat de belangen bij zijn ongewenstverklaring niet waren meegewogen en dat een lichter middel had moeten worden aangewend in plaats van inbewaringstelling. Het Gerecht oordeelde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten tot de ongewenstverklaring en dat eiser zonder geldige verblijfstitel in Curaçao had verbleven. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2020, met de mogelijkheid voor eiser om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

wonend in Venezuela,
eiser,
gemachtigde: V. Navas Frabregas,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mr. A.C. van Hoof en mr. S.X.T. Hato, beiden advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 20 december 2018 heeft verweerder bevolen dat eiser uit Curaçao wordt verwijderd, dat hij ter verzekering van zijn vertrek in bewaring wordt gesteld, en eiser gedurende een periode van drie jaren de binnenkomst tot Curaçao ontzegd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 29 juni 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn daar vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting
(Ltu) kan de minister van Justitie verwijderen:
a. personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen;
b. personen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid kan betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister van Justitie gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
Ingevolge het derde lid geschiedt de verwijdering en de inbewaringstelling krachtens een met redenen omkleed bevelschrift, hetwelk aan betrokkene in persoon wordt uitgereikt.
1.2
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Toelatingsbesluit (Tb) mogen toeristen zonder vergunning tot tijdelijk verblijf Curaçao binnenkomen en alhier verblijven gedurende een periode van maximaal dertig dagen.
Ingevolge het vierde lid kan door of namens de minister van Justitie aan toeristen, die als ongewenst worden beschouwd, de binnenkomst worden geweigerd of een langer verblijf worden ontzegd.
1.3
Volgens hoofdstuk 9, paragraaf 9.10, van de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Ltu (P.B. 1966, no. 17), zoals gewijzigd en het Tb (P.B. 1985, no. 57) zoals gewijzigd, van juni 2006 waarin het beleid is neergelegd over de uitvoering van de regelingen, geeft artikel 2, vierde lid, van het Tb de mogelijkheid aan de vreemdeling die als toerist is toegelaten en die het toeristisch verblijf heeft overschreden ongewenst te verklaren. Dit is een administratieve maatregel die ten doel heeft bepaalde vreemdelingen, aan wie het niet langer is toegestaan in (lees:) Curaçao te verblijven uit ons land te weren. In de verwijderingsbeschikking dient te worden opgenomen dat de vreemdeling gedurende een bepaalde periode niet in Curaçao mag terugkeren. De periode van ongewenstverklaring is gesteld op drie jaar.
2. Bij de beschikking van 20 december 2018 is eiser niet de binnenkomst in Curaçao op 19 december 2018 geweigerd, maar zijn zijn verwijdering en inbewaringstelling bevolen en is hem gedurende drie jaren na dagtekening van de beschikking de binnenkomst in Curaçao ontzegd. Voor zover het betoog van eiser is gericht tegen de weigering op 19 december 2018 van zijn binnenkomst in Curaçao, valt dat dan ook buiten de omvang van dit geding, nog daargelaten dat deze beslissing niet op schrift is gesteld en derhalve geen beschikking is in de zin van de Lar. Datzelfde geldt voor de beslissing eiser aan te houden. Hetgeen eiser ten aanzien van de weigering binnenkomst en de aanhouding op 19 december 2018 heeft aangevoerd, behoeft thans dan ook geen bespreking.
3. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte tot zijn verwijdering heeft besloten, omdat hem ten onrechte de binnenkomst in Curaçao geweigerd was.
3.1
Dit betoog faalt. Zoals hiervoor is overwogen, valt de beslissing om eiser de binnenkomst tot Curaçao te weigeren buiten de omvang van dit geding. Dat brengt met zich dat thans vaststaat dat eiser ten tijde van het geven van de beschikking van 20 december 2018 de binnenkomst als toerist in Curaçao geweigerd was. Eiser is desondanks Curaçao binnengekomen en aldus in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land binnengekomen, zodat verweerder bevoegd was eiser te verwijderen.
4. Eiser betoogt dat verweerder in redelijkheid niet tot zijn ongewenstverklaring heeft kunnen besluiten, omdat de belangen van eiser bij die beslissing niet zijn meegewogen.
4.1
Ook dit betoog faalt. Verweerder voert het beleid dat een vreemdeling die zonder geldige verblijfstitel in Curaçao heeft verbleven, voor de duur van drie jaar ongewenst wordt verklaard. In het door eiser aangevoerde is geen grond te vinden voor het oordeel dat dit beleid in zijn algemeenheid onredelijk is. Vast staat dat eiser zonder een geldige verblijfstitel in Curaçao heeft verbleven. Eiser heeft voorts gesteld noch aannemelijk gemaakt dat het door verweerder onverkort handhaven van voormeld beleid voor hem gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het met het beleid te dienen doel.
5. Eiser betoogt dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot het aanwenden van zijn bevoegdheid om hem in bewaring te stellen, maar een lichter middel had moeten aanwenden.
5.1
Dit betoog faalt. Voorafgaand aan het geven van de beschikking van 20 december 2018 verbleef eiser als toerist aan wie de binnenkomst in Curaçao was geweigerd, na een binnenkomst in strijd met wettelijke bepalingen zonder geldige verblijfstitel in Curaçao. Nadat hem de binnenkomst was geweigerd, weigerde eiser op bevel van een immigratieambtenaar Curaçao te verlaten en heeft zich daarbij verzet. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde, dan wel gegronde vrees bestaat dat hij zich aan zijn verwijdering zal trachten te onttrekken.
6. Op grond van het voorgaande zal het Gerecht het beroep ongegrond verklaren. Ten aanzien van verzoek van eiser om verweerder te veroordelen aan hem schadevergoeding te betalen, overweegt het Gerecht dat voor veroordeling van verweerder tot betaling van een schadevergoeding bij een ongegrond beroep de Lar geen grondslag biedt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2020 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.