ECLI:NL:OGEAC:2020:244

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
510.00045/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M.J. de Kort
  • A.E. Jansen-Poulo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met gebruik van een voorwerp in Curaçao

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2000 en wonende in Curaçao, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 8 juli 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling, gepleegd op 15 september 2018, waarbij hij aangever [slachtoffer] opzettelijk mishandelde met een mobiele telefoon. Tijdens de openbare terechtzitting op 17 juni 2020 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.C. Larmonie. De officier van justitie, mr. E.J. de Groot, eiste vrijspraak voor de verdachte, terwijl de raadsman dit standpunt ondersteunde.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever, die een traumatische bulbusruptuur aan het linker oog opliep. Het Gerecht heeft geoordeeld dat niet bewezen was dat de verdachte een wapen gebruikte tijdens de mishandeling, maar heeft wel vastgesteld dat de verdachte de aangever met kracht in het gezicht sloeg, wat als wederrechtelijk werd beschouwd.

De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan zware mishandeling, zoals omschreven in artikel 2:275 van het Wetboek van Strafrecht. Het Gerecht heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte, en heeft een taakstraf van 150 uren opgelegd, subsidiair 75 dagen jeugddetentie. Het vonnis werd uitgesproken door rechter mr. M.J. de Kort, bijgestaan door zittingsgriffier A.E. Jansen-Poulo.

Uitspraak

Parketnummer: 510.00045/18

Uitspraak: 8 juli 2020 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats],
wonende in Curaçao, [adres]
.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2020. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.C. Larmonie, advocaat in Curaçao.
De officier van justitie, mr. E.J. de Groot, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 september 2018 te Curaçao, opzettelijk mishandelend en/of met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening 1931, te weten een mobiele telefoon en/of een voorwerp,
[slachtoffer] opzettelijk
- één of meerdere ma(a)l(en) met kracht (met voornoemd voorwerp) tegen het oog heeft geslagen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een traumatische bulbusruptuur aan het (linker)oog (waardoor het zicht nog 0,03% is),
in elk geval letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Deelvrijspraak
Het gerecht acht niet bewezen dat de verdachte bij de mishandeling van aangever [slachtoffer] gebruik heeft gemaakt van een wapen. Uit het dossier komen onvoldoende aanknopingspunten naar voren dat de verdachte de mobiele telefoon, die hij in zijn hand had toen hij aangever [slachtoffer] sloeg, daarbij als wapen heeft gehanteerd. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal het Gerecht de verdachte vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij
op ofomstreeks 15 september 2018 te Curaçao, opzettelijk mishandelend
en/of met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening 19831, te weten een mobiele telefoon en/of een voorwerp,
[slachtoffer] opzettelijk
- één
of meerderema
(a
)l(en)met kracht
(met voornoemd voorwerp)tegen het oog heeft geslagen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een traumatische bulbusruptuur aan het
(linker
)oog
(waardoor het zicht nog 0,03% is
),
in elk geval letselheeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
Bewijsoverwegingen
Het Gerecht begrijpt het verweer van de verdachte, inhoudende dat hij door aangever [slachtoffer] werd aangevallen en dat hij zich daartegen heeft moeten verdedigen, aldus, dat daarmee de wederrechtelijkheid aan het feit zou komen te ontvallen. Aangezien de wederrechtelijkheid in het begrip ‘mishandeling’ zit ‘ingeblikt’, zou een honoreren van dit verweer tot vrijspraak moeten leiden.
Het Gerecht overweegt met betrekking tot dit vrijspraakverweer als volgt.
Vooropgesteld dient te worden, dat het Gerecht geen geloof hecht aan de verklaringen van getuige [getuige 1]. Deze getuige heeft verklaard dat hij naast de verdachte in de auto zat en dat hij heeft gezien dat aangever [slachtoffer] de verdachte als eerste mishandelde voordat de verdachte terugsloeg. Aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 2] hebben echter beiden verklaard dat de verdachte alleen in zijn auto zat. De verklaring van getuige [getuige 1] stemt voorts op cruciale onderdelen (te weten, met betrekking tot de mishandeling zelf) niet overeen met de verklaringen van de verdachte. Bovendien heeft de verdachte op 26 september 2019 tegenover de politie op de vraag of de getuige [getuige 1] wel in de auto zat verklaard: “Het was eigenlijk lang geleden. Dus ik kan me nu precies niet herinneren of [getuige 1] zich op het moment van het incident nog steeds in de auto naast mij [bevond].”
Met betrekking tot de verklaring van de getuige [getuige 3], die heeft verklaard dat aangever [slachtoffer] zelf tegen hem heeft gezegd dat hij de verdachte had geslagen, overweegt het Gerecht dat deze getuige de mishandeling zelf niet heeft gezien en dat onduidelijk is hoe deze woorden precies moeten worden geduid, temeer nu aangever [slachtoffer] ten stelligste ontkent de verdachte te hebben geslagen. Het Gerecht passeert deze getuigenverklaring dan ook.
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt het Gerecht vast dat aangever [slachtoffer] naar aanleiding van geluidsoverlast de auto van de verdachte heeft benaderd en dat hij de verdachte heeft verzocht het geluid zachter te zetten. Vast staat voorts dat de verdachte op enig moment uit de auto stapte. Naar het oordeel van het Gerecht is niet aannemelijk geworden dat aangever [slachtoffer] de verdachte daarop aanviel. Wel staat vast dat de verdachte met kracht aangever [slachtoffer] in het gezicht sloeg. Gelet op het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat deze handeling van de verdachte niet uit verdediging was geboden, maar aanvallend van aard was.
Op grond van het vorenstaande handelde de verdachte door te slaan wederrechtelijk, zodat het verweer, strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde, faalt.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:275 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft aangever [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toegebracht door hem met kracht in het gezicht te slaan. Het letsel van aangever [slachtoffer] is, vermoedelijk omdat de verdachte bij het slaan zijn mobiele telefoon in zijn hand had, zwaar uitgevallen. Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen ernstig aan.
Het Gerecht heeft acht geslagen op het rapport van de jeugdreclassering van 8 april 2020, waaruit naar voren komt dat de verdachte geen justitiële antecedenten heeft en dat ook anderszins niet blijkt van verontrustende criminogene factoren met betrekking tot de verdachte. Het onderhavige voorval lijkt een incident te zijn geweest.
Voorts heeft het Gerecht kennisgenomen van de civielrechtelijke veroordeling van de verdachte in de door aangever [slachtoffer] naar aanleiding van het incident aangespannen zaak, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van Naf 6.690,50.
Alles afwegend is het Gerecht van oordeel dat een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie, passend en geboden is. In oplegging daarnaast van een voorwaardelijke straf ziet het Gerecht gelet op het ontbreken van justitiële antecedenten en verontrustende criminogene factoren bij de verdachte geen meerwaarde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:169 en 1:170, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaartwettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaartniet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeeltde verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.J. de Kort, bijgestaan door A.E. Jansen-Poulo, zittingsgriffier, en op 8 juli 2020 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier: