ECLI:NL:OGEAC:2020:245

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
555.00012/20
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. de Kort
  • R.J. Gras
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in strafzaak tegen verdachte wegens plofkraak en bedreiging

In deze strafzaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 29 juli 2020 uitspraak gedaan tegen de verdachte, geboren in 2000 en thans gedetineerd. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met braak, bedreiging met brandstichting en poging tot het veroorzaken van een ontploffing. De verdachte is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P. Janssen, en de officier van justitie, mr. I.R.V. Out, heeft gevorderd dat de verdachte tot een gevangenisstraf van 42 maanden wordt veroordeeld, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. De tenlastelegging omvat onder andere het wegnemen van goederen uit een bedrijf en bedreiging van de eigenaar. Het Gerecht heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van NAf 50.000,-. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke straf van 12 maanden. Het Gerecht heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer: 555.00012/20

Uitspraak: 29 juli 2020 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats],
wonende in Curaçao, [adres],
thans alhier gedetineerd.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2020. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P. Janssen, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partij [benadeelde bedrijf 1]. heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. I.R.V. Out, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Zijn vordering behelst voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Voorts heeft zij verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 oktober 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een of meerdere flatscreen tv's, een laptop en tablet, een kassa, meerdere flessen drank en/of meerdere dozen bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde bedrijf 2] en/of [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en/of de weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, te weten door de zijdeur te forceren;
(artikel 2:288/289 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 21 oktober 2019 te Curaçao, [benadeelde]heeft bedreigd met brandstichting, enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar opzettelijk genoemde [benadeelde]dreigend de woorden toegevoegd: "Kijk dat er geen politie naar onze woning komt. Als er politie komt zal ik je doden en je zaak verbranden" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(artikel 2:255 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 5 november 2019 te Curaçao, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen bankbiljetten, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en zich daarbij de toegang tot de geldautomaat/ATM te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
met zijn mededader(s), althans alleen
  • met bedekkende/verhullende kleding in de richting van voornoemde geldautomaat/ATM is gelopen
  • een slang in de richting van voornoemde geldautomaat/ATM heeft gebracht
  • een slang (gedeeltelijk) in een opening (de cardreader) heeft gebracht
terwijl de uitvoering van dat door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 2:288/289 jo 1:119 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 5 november 2019 te Curaçao, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen aan/bij/in een geldautomaat (gelegen bij [naam winkelcentrum]) terwijl gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was, met dat opzet met zijn mededader(s), althans alleen, enig explosief (middel) en/of een explosieve lading heeft/hebben meegebracht en/of op/aan bovengenoemde geldautomaat een slang heeft/hebben aangebracht/vastgemaakt/geplaatst en/of met de bedoeling dit vervolgens te ontsteken, terwijl de uitvoering van dat door hem, verdachte en/of zijn mededader(s) niet is voltooid.
(artikel 2:98 jo. 1:119 Wetboek van Strafrecht)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks12 oktober 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een ofmeerdere flatscreen tv's, een laptop en tablet, een kassa, meerdere flessen drank en
/ofmeerdere dozen bier,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde bedrijf 2] en/of [benadeelde],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en
/ofzijn mededader
(s)zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft
en/of de weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebrachtdoor middel van braak
en/of verbreking, te weten door de zijdeur te forceren;
2.
hij op
of omstreeks21 oktober 2019 te Curaçao, [benadeelde]heeft bedreigd met brandstichting
enenig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar opzettelijk genoemde [benadeelde]dreigend de woorden toegevoegd: "Kijk dat er geen politie naar onze woning komt. Als er politie komt zal ik je doden en je zaak verbranden"
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op
of omstreeks5 november 2019 te Curaçao, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen bankbiljetten,
althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde bedrijf 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en
zich daarbij de toegang tot de geldautomaat/ATM te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld onder
zijn/hun bereik te brengen door middel van braak,
verbreking en/of inklimming,
met zijn mededader
(s
), althans alleen
  • met bedekkende/verhullende kleding in de richting van voornoemde geldautomaat/ATM is gelopen
  • een slang in de richting van voornoemde geldautomaat/ATM heeft gebracht
  • een slang
terwijl de uitvoering van dat door hem, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op
of omstreeks5 november 2019 te Curaçao, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen
aan/bij/in een geldautomaat (gelegen bij [naam winkelcentrum]) terwijl gemeen gevaar voor goederen te duchten was
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was,met dat opzet met zijn mededader
(s
), althans alleen, enig explosief (middel) en/of een explosieve lading heeft/hebben meegebracht en/of op/aan bovengenoemde geldautomaat een slang heeft
/hebbenaangebracht
/vastgemaakt/geplaatst
en/of met de bedoeling dit vervolgens te ontsteken, terwijl de uitvoering van dat door hem, verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)voorgenomen misdrijfniet is voltooid.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
Bewijsoverwegingen
A.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat stukken uit een digitaal dossier geen wettige bewijsmiddelen zijn. Gelet op het bepaalde in artikel 186 Wetboek van Strafvordering, in samenhang beschouwd met de artikelen 381, 384 en 387 van dat wetboek, kan de rechter tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van een digitaal dossier de overtuiging bekomen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Het gevolg hiervan moet zijn dat de verdachte wegens het ontbreken van wettig bewijs van de gehele tenlastelegging behoort te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
Het fysieke dossier, bevattende de schriftelijke bescheiden als bedoeld in de bovengenoemde artikelen, is tijdens het onderzoek ter terechtzitting in de zittingszaal aanwezig. De raadsvrouw heeft dit ook ter zitting kunnen vaststellen. Gesteld noch gebleken is dat van discrepanties tussen het fysieke dossier en het digitale dossier sprake is. De schriftelijke bescheiden in het fysieke dossier zijn uiteraard wettige bewijsmiddelen op grond waarvan de rechter de overtuiging kan bekomen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Het digitale dossier kan naar het oordeel van het Gerecht worden beschouwd als een hulpmiddel bij het voorhouden van stukken uit het fysieke dossier, maar strekt niet tot vervanging daarvan.
Het verweer wordt om die reden verworpen.
B.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde voorts bepleit dat er onvoldoende bewijs is dat de persoon die op de foto’s van de camerabeelden van de inbraak in het dossier te zien is en de verdachte een en dezelfde persoon zijn. De ter zitting door de raadsvrouw op die foto’s aangewezen persoon heeft op zijn arm geen zichtbare tatoeages, terwijl de verdachte die juist wel heeft, aldus de raadsvrouw. Om die reden dient de verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
Het Gerecht stelt voorop bij het kennisnemen van de foto’s van de camerabeelden van de inbraak – gelet op de relatief geringe kwaliteit van die foto’s – niet te hebben kunnen vaststellen of er op de arm van de door de raadsvrouw aangewezen persoon op die foto’s al dan niet tatoeages te zien zijn. Het Gerecht zelf kan aan de hand van de foto’s voorts uitsluiten noch vaststellen dat de verdachte een van de op die foto’s zichtbare personen is, maar evenmin kan het Gerecht uitsluiten dat iemand die de verdachte kent hem op die foto’s zou kunnen herkennen.
Het Gerecht acht anders dan de raadsvrouw bewezen dat de verdachte zich aan het onder 1 ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt. Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk het navolgende:
  • Aangeefster [benadeelde]heeft aangifte gedaan van diefstal in haar bedrijf op 12 oktober 2019.
  • Nadat op 18 oktober 2019 een groep jongens, waaronder getuige [getuige], langs haar bedrijf was gefietst, sprak aangeefster [benadeelde]op 21 oktober 2019 deze getuige [getuige] aan met de vraag wie die mannen waren, omdat zij vermoedde dat de daders van de inbraak daarbij waren geweest. Getuige [getuige] heeft dit besproken met de verdachte en met ene ‘[naam]. Diezelfde dag, derhalve 21 oktober 2019, verschenen de verdachte en ‘[naam]’ bij het bedrijf van aangeefster [benadeelde]en zij spraken haar aan. De verdachte heeft daarbij aangeefster [benadeelde]bedreigd met de woorden "Kijk dat er geen politie naar onze woning komt. Als er politie komt zal ik je doden en je zaak verbranden". Vervolgens zei de verdachte tegen aangeefster [benadeelde]dat hij de camerabeelden wilde zien om te kijken of hij zijn gezicht kon zien.
  • Naderhand heeft de aangeefster [benadeelde]op facebook een foto van de verdachte gezien in het kader van het aanbieden tot verkoop van een laptop en daarbij herkende zij hem als degene die haar had bedreigd en als een van de daders van de inbraak bij haar bedrijf.
  • De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op facebook een laptop had aangeboden en dat hij getuige [getuige] en ‘[naam]’ kent.
Uit het vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, leidt het Gerecht af dat de verdachte een van de personen was die op 12 oktober 2019 bij het bedrijf van aangeefster [benadeelde]heeft ingebroken. Het Gerecht hecht daarbij in het bijzonder waarde aan de inhoud van de bedreiging die de verdachte op 21 oktober 2019 jegens aangeefster heeft geuit, waaruit immers kan worden geconcludeerd dat hij de aangeefster ervan probeerde te weerhouden om de politie in te schakelen naar aanleiding van die inbraak.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in de artikelen 2:288 en 2:289 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:255 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Bedreiging met brandstichting en enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in de artikelen 2:288 en 2:289 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft getracht te brengen door middel van braak.
Het onder 4 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:98 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Poging tot het opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met een ander aan een bedrijfsinbraak schuldig gemaakt, hetgeen een ernstig en buitengewoon hinderlijk feit is. Het slachtoffer, aangeefster [benadeelde], is hierdoor financieel getroffen. Bovendien worden door dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid in de maatschappij versterkt. De verdachte heeft niets in het werk gesteld om de aangeefster schadeloos te stellen, sterker nog, hij heeft haar met ernstige misdrijven bedreigd toen hij vermoedde dat zij hem op het spoor was. Het Gerecht rekent de verdachte dit zwaar aan.
Voorts heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een (mislukte) plofkraak. Het Gerecht acht dit een ernstig feit, aangezien het laten ontploffen van een geldautomaat bijzonder risicovol is. Een ontploffing is onvoorspelbaar en kan grote schade ten gevolg hebben aan de nabije omgeving. Bovendien wordt de maatschappij door dit soort feiten direct en indirect getroffen. Direct, omdat de bewuste geldautomaat kapot is en niet gebruikt kan worden om geld te pinnen. Indirect, omdat de bank de extra kosten die gemoeid zijn met de reparatie van deze geldautomaat en het zwaarder beveiligen van andere geldautomaten doorberekent aan de klanten.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte maken dat niet anders. Dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, is geen omstandigheid waarvan een strafmitigerende werking uitgaat: recidive zou veeleer als een strafverhogende omstandigheid hebben gegolden. De persoonlijke belangen die de verdachte bij een lagere gevangenisstraf heeft, wegen naar het oordeel van het Gerecht niet op tegen de ernst van de gepleegde misdrijven.
Het Gerecht heeft bij het bepalen van de straf ook acht geslagen op het vroeghulpbericht d.d. 13 februari 2020 van de reclassering, waarin wordt geadviseerd tot reclasseringsbegeleiding. Datzelfde wordt geadviseerd in het psychologisch rapport d.d. 13 maart 2020, waarin voorts wordt geconcludeerd tot volledige toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en waarin de recidivekans als hoog wordt ingeschat. Ook de psychiater acht de verdachte blijkens het rapport d.d. 17 maart 2020 volledig toerekeningsvatbaar. Voorts schat de psychiater de recidivekans als verhoogd in, met name gelet op de ‘verkeerde vrienden’ van de verdachte. Het Gerecht neemt kennis van de inhoud van deze rapporten en legt de conclusies daarin ten grondslag aan zijn beslissing.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde bedrijf 1] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze is, naar het Gerecht begrijpt, mede gelet op het bepaalde in artikel 374 Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting in eerste aanleg beperkt tot het maximaal te vorderen bedrag van NAf 50.000, -.
De verdediging heeft de vordering betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde bedrijf 1] als gevolg van verdachtes onder 3 en 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Anders dan de raadsvrouw is het Gerecht van oordeel dat de schade voldoende onderbouwd is en dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij die schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Gerecht ziet geen aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Deze maatregel, in het leven geroepen om de positie van het slachtoffer te versterken door herstel van de rechtmatige toestand, is vooral bedoeld ter bescherming van slachtoffers die minder goed in staat zijn zelf in rechte op te komen om hun financiële belangen te behartigen. De benadeelde partij [benadeelde bedrijf 1], immers een grote onderneming, is naar het oordeel van het Gerecht voldoende in staat om zelf de vordering te incasseren. Om die reden acht het Gerecht oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in casu niet opportuun.
De proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, zullen ten laste van de verdachte worden gebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:123 en 1:136, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaartwettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaartniet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden;
beveeltdat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaaltdat van deze straf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Curaçao, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
wijstde vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde bedrijf 1] geleden schade
toetot een bedrag van
NAf 50.000, - (zegge: vijftigduizend gulden),en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
veroordeeltde verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
bepaaltdat indien en voor zover (een van) de mededader(s) van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.J. de Kort, bijgestaan door mr. R.J. Gras, zittingsgriffier, en op 29 juli 2020 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier: