ECLI:NL:OGEAC:2020:297

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
CUR201904572
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van ex-werknemer terzake ten onrechte onthouden promotie, verjaring van de vordering

In deze zaak vorderde een ex-werknemer, eiser, een schadevergoeding van de besloten vennootschap Refineria Isla Curaçao B.V. wegens het ten onrechte onthouden van een promotie. Eiser was sinds 2 januari 1998 in dienst bij gedaagde en had recht op promotie naar salarisschaal 9, maar deze was hem onthouden op basis van zijn beoordelingsresultaten. Eiser stelde dat hij recht had op het 'ontnomen progressieve inkomen' vanaf oktober 2005 tot het einde van de procedure. Gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat deze was verjaard. De rechter oordeelde dat de vordering van eiser inderdaad was verjaard, aangezien de verjaringstermijn van vijf jaar was verstreken voordat eiser zijn verzoekschrift indiende op 23 oktober 2019. De rechter merkte op dat er geen bewijs was van stuiting van de verjaringstermijn. Daarnaast overwoog de rechter dat, zelfs als de vordering niet verjaard was, deze niet toegewezen zou worden omdat gedaagde had gehandeld conform de interne beoordelingsprocedures. Eiser had geen objectieve aanwijzingen geleverd die de beoordeling van gedaagde konden weerleggen. De rechter wees de vordering af en veroordeelde eiser in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
wonend te Curaçao,
eiser,
procederend in persoon,
tegen
de besloten vennootschap REFINERIA ISLA CURAÇAO B.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.B. Steward.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties in kort geding, op d.d. 23 oktober 2019 ter griffie ingediend;
  • het als conclusie van antwoord aangemerkte schrijven van gedaagde van 7 december 2019;
  • het vonnis in kort geding van 9 december 2019 waarbij de zaak is verwezen naar de gewone procedure;
  • het als conclusie van repliek aangemerkte schrijven van eiser van 4 mei 2020;
  • de conclusie van dupliek van gedaagde;
  • de door gedaagde ten behoeve van het pleidooi overgelegde producties;
  • de ter zitting van 29 september 2020 voorgedragen en overgelegde pleitnota’s van partijen.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Eiser is op 2 januari 1998 in dienst getreden van gedaagde. Het laatstgenoten maandsalaris van eiser was gebaseerd op salarisschaal/salarisgroep 8.
2.2.
Op 19 december 2005 heeft het beoordelingsgesprek tussen eiser en gedaagde plaatsgevonden Het functioneren van eiser voor de periode van 1 oktober 2004 tot en met 1 oktober 2005 werd daarbij door gedaagde als “Good” beoordeeld. Het beoordelingsformulier werd zowel door eiser als door gedaagde getekend.
2.3.
Bij brief van 8 februari 2013 zijn de voorwaarden waaraan een werknemer dient te voldoen, teneinde van schaal 8 naar schaal 9 gepromoveerd te worden, aan eiser medegedeeld. Daarbij is eiser tevens de reden meegedeeld waarom hij niet gepromoveerd is naar schaal 9.
2.4.
Op 18 december 2019 hebben eiser en gedaagde een beёindigingsovereenkomst (Termination of agreement with mutual consent) getekend. Daarbij werd bepaald dat het dienstverband met wederzijds goedvinden per 1 januari 2020 beëindigd zal worden.

3.De vorderingen

3.1
In zijn verzoekschrift in kort geding heeft eiser zijn vordering aldus geformuleerd:
Eiser vordert al het van eiser “ontnomen progressieve inkomen” beginnend van oktober 2005 tot einde van dit Kort Geding, welke calculatie van deze ontnomen hoeveelheid “progressieve inkomen” de taak is van de financiële afdeling van gedaagde.
Bij repliek heeft eiser zijn vordering aangevuld en vordert hij tevens:
een schadevergoeding van 100% van de te verkrijgen inningen aan het einde van deze zaak maar als garantie door de huidige toestand van Isla (…) een inhouding of borgsom van tweehonderdduizend gulden van Isla.
3.2
Gedaagde heeft de vordering gemotiveerd bestreden.
3.3
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De vordering van eiser komt er blijkens zijn toelichting in de kern op neer dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het eiser toekomende inkomen, uitgaand van eisers promotie per 1 oktober 2005 naar salarisschaal 9 en per 1 oktober 2008 naar schaal 10. Volgens eiser had gedaagde hem die promotie niet mogen onthouden, mede gelet op de resultaten van zijn evaluatie over de periode oktober 2004 tot oktober 2005.
4.2
Gedaagde heeft een beroep gedaan op verjaring. Dat beroep slaagt. De volgens eiser onterechte beoordelingen die aan zijn promotie naar salarisschaal 9 in de weg stonden dateren van 2005. Voor de daaruit mogelijk voortgevloeide vorderingsrechten geldt ingevolge artikel 3:308 BW een verjaringstermijn van vijf jaren. Die termijn was derhalve uiterlijk in 2011 voltooid. Dat voordien stuiting van de verjaringstermijn heeft plaatsgehad is gesteld noch gebleken. In haar brief van 8 februari 2013 heeft gedaagde eiser uiteengezet waarom eiser volgens gedaagde niet in aanmerking komt voor plaatsing in salarisgroep 9. Ook indien ervan zou worden uitgegaan dat pas vanaf die datum een (nieuwe) verjaringstermijn is gaan lopen, geldt dat de verjaring voltooid was voordat eiser op 23 oktober 2019 het verzoekschrift in deze zaak indiende. Ook hier geldt dat van stuiting in de tussenliggende periode niet is gebleken.
4.3
Het geslaagde beroep op verjaring leidt er reeds toe dat de vordering van eiser niet kan worden toegewezen.
4.4
Ten overvloede overweegt het gerecht dat ook bij een inhoudelijke beoordeling geen toewijzing van eisers vordering zou kunnen volgen. Gedaagde heeft met verwijzing naar de overgelegde stukken uiteengezet dat ten aanzien van eiser conform de ‘Perfomance Evaluation Labour and Staff’-procedure die binnen gedaagde gold is gehandeld. Het functioneren van eiser is daarbij steeds beoordeeld op de aspecten i) ‘general and technical performance’ en ii) ‘behaviour and attitude’. Omdat het resultaat van die evaluaties nimmer ‘very good’ was, welke kwalificatie vereist was voor promotie, heeft gedaagde eiser geen promotie gegeven en is eiser in salarisschaal 8 gebleven. Duidelijk is dat eiser zich niet in de beoordeling kan vinden, maar objectieve aanwijzingen die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat gedaagde in redelijkheid niet tot het door haar ingenomen standpunt heeft kunnen komen, ontbreken.
4.5
In hoeverre eiser met het ‘termination agreement’ afstand heeft gedaan van zijn onderhavige aanspraken - hetgeen gedaagde stelt en eiser betwist - kan gelet op het voorgaande in het midden blijven.
4.6
Slotsom is dat de vordering van eiser zal worden afgewezen. Eiser zal op de voet van artikel 60 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden veroordeeld in de proceskosten, waarbij het gemachtigdensalaris zal worden geliquideerd op basis van twee punten.

5.Beslissing

Het Gerecht,
- wijst af het gevorderde;
- veroordeelt eiser in de kosten van het geding, aan de zijde van gedaagde begroot op NAf 2.500 voor gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2020.