ECLI:NL:OGEAC:2020:298

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
CUR202001965
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over ontruiming en toestemming huurcommissie

In deze zaak, die op 27 augustus 2020 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, heeft de naamloze vennootschap N.V. Stadsherstel Willemstad (hierna: Stadsherstel) een kort geding aangespannen tegen een gedaagde, die in het pand van Stadsherstel verblijft. Stadsherstel vorderde ontruiming van het pand, omdat de gedaagde zonder recht of titel in het pand zou verblijven. De gedaagde heeft echter een mondelinge huurovereenkomst met de rechtsvoorganger van Stadsherstel en verblijft daar sinds 1989. De rechter oordeelde dat Stadsherstel niet kon ontruimen zonder toestemming van de huurcommissie, aangezien de huurovereenkomst niet was opgezegd en de gedaagde niet in verzuim was. De rechter wees de vorderingen van Stadsherstel af en veroordeelde hen in de proceskosten. De reconventionele vorderingen van de gedaagde werden eveneens afgewezen, maar zij kreeg toestemming om kosteloos te procederen, gezien haar financiële situatie.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202001965
Vonnis in kort geding d.d. 27 augustus 2020
inzake
de naamloze vennootschap N.V. STADSHERSTEL WILLEMSTAD,
gevestigd in Curaçao,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
vertegenwoordiger: haar bestuurder dhr. R.O. Lobo,
tegen
[gedaagde],
wonende in Curaçao,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. S.C. Larmonie,
Partijen zullen hierna Stadsherstel en Sosa worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Stadsherstel heeft op 9 juli 2020 een verzoekschrift ingediend. Op 19 augustus heeft [gedaagde] producties en de eis in reconventie ter griffie ingediend. Vervolgens heeft op 20 augustus 2020 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen zijn verschenen. Dhr. Lobo heeft het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen. De gemachtigde van [gedaagde] heeft ook het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Stadsherstel is sinds 13 maart 2001 eigenaar van het perceel en pand, plaatselijk bekend als [adres].
2.2. [
gedaagde] is een mondelinge huurovereenkomst aangegaan met de rechtsvoorganger(s) van Stadsherstel en betaalde sinds 1989 huur voor haar verblijf in het pand te [adres]. [gedaagde] verblijft nog steeds in het pand.

3.Het geschil

3.1.
Stadsherstel vordert, in conventie, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te bevelen om het door haar geoccupeerde perceel, plaatselijk bekend als [adres] te verlaten/ontruimen met medeneming van al het hare en al degenen die aan haar enig occupatierecht mochten ontlenen en/of zich aldaar mochten bevinden en/of aldaar verblijven van harentwege, zulks binnen twee weken althans binnen een door de rechter in goede justitie vast te stellen termijn na het in dezen te wijzen vonnis, met machtiging aan Stadsherstel om deze ontruiming met behulp van de sterke arm zelf uit te voeren, althans onder verbeurte van een dwangsom van duizend gulden per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] ingebreke mocht blijven om aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
2. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de door Stadsherstel betaalde griffierechten.
Stadsherstel legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] zonder recht of titel in het pand te [adres] verblijft. Hier komt nog bij dat het pand in slechte staat verkeert en dringend gerestaureerd moet worden. Dit kan niet plaatsvinden zolang [gedaagde] zich in het pand bevindt.
3.2. [
gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.3. [
gedaagde] vordert, in reconventie, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] toestemming te verlenen om kosteloos te mogen procederen;
2. Stadsherstel, ondanks het feit dat zij eigenaresse is van de woning, mocht haar verzoek tot ontruiming worden gehonoreerd, te bevelen [gedaagde] ruimschoots de tijd te geven, minimaal zes maanden na het in dezen te wijzen vonnis. Dit gelet op de duur van haar bewoning van het pand en de concrete omstandigheden van het geval;
3. Stadsherstel te bevelen tot restitutie/betaling van NAf 46.500 aan [gedaagde] voor de door [gedaagde] en haar man gedurende 31 jaar gemaakte restauratie- en/of onderhoudskosten voor de woning;
4. Stadsherstel te veroordelen in de kosten van deze procedure;
5. dat het Gerecht met het oog op een rechtvaardige oplossing voor het geschil een beslissing in goede justitie neemt.
3.4.
Stadsherstel heeft verweer gevoerd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Stadsherstel heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft. Ter zitting is echter, mede door de overgelegde kwitanties, aannemelijk geworden dat [gedaagde], althans haar wijlen echtgenoot, een huurovereenkomst is aangegaan met de rechtsvoorganger(s) van Stadsherstel. De omstandigheid dat Stadsherstel vervolgens – in 2001 de woning heeft gekocht en in eigendom verkregen, laat de huurrechten van [gedaagde] onverlet (artikel 7:226 Burgerlijk Wetboek). De door Stadsherstel aangevoerde grondslag kan dan ook niet tot toewijzing van de gevorderde ontruiming leiden.
4.2.
Voor opzegging van de huurovereenkomst is toestemming van de huurcommissie nodig (artikel 7:248 jo. 7:231 lid 2 BW). De huurovereenkomst is echter niet opgezegd, en toestemming daarvoor is niet verzocht.
4.3.
Toewijzing van de gevorderde ontruiming zou, niettegenstaande het voorgaande, eventueel mogelijk zijn indien aangenomen zou kunnen worden dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst tussen partijen zal worden ontbonden. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn bij een evidente tekortkoming door [gedaagde] in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Vaststaat dat [gedaagde] sinds juni 2000 de overeengekomen huurprijs van NAf 170 per maand niet meer heeft betaald. Niet betwist is echter dat dit zijn oorzaak had in de omstandigheid dat Stadsherstel als nieuwe eigenaar geen huurovereenkomst met [gedaagde] wilde aangaan. Van verzuim van [gedaagde] is dan ook niet gebleken. Daarbij komt dat [gedaagde] heeft aangevoerd dat haar wijlen echtgenoot en zij substantiële kosten hebben gemaakt om het gehuurde bewoonbaar te houden en dat in het verleden door haar wijlen echtgenoot met de eigenaar is afgesproken dat deze kosten zouden worden weggestreept tegen de huur.
4.4.
Gelet op het voorgaande is er geen grond om [gedaagde] in dit kort geding tot ontruiming van haar woning te veroordelen. De vorderingen van Stadsherstel zullen dan ook worden afgewezen, met haar veroordeling in de proceskosten.
4.5.
De reconventionele vorderingen van [gedaagde] zullen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, worden afgewezen. [gedaagde] heeft daarbij geen belang meer. Ten aanzien van haar vordering tot restitutie, voor zover die niet voorwaardelijk is ingesteld, geldt bovendien dat niet voldaan is aan de voor toewijzing van een geldvordering in kort geding geldende eisen.
Slotsom en kosten
4.6.
Op grond van het voorgaande zal worden beslist als hierna omschreven. Stadsherstel zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. [gedaagde] zal in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, die evenwel op nihil worden begroot. Uit het overgelegde bewijs van onvermogen blijkt genoegzaam van het onvermogen van [gedaagde] om proceskosten te dragen, zodat haar toestemming zal worden verleend om kosteloos te procederen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
in conventie
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Stadsherstel in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 1.000 voor salaris gemachtigde;
in reconventie
5.3.
wijst de vordering af;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding aan de zijde van Stadsherstel gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
in conventie en in reconventie
5.5.
verleent [gedaagde] toestemming om kosteloos te procederen;
5.6.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door P.E. de Kort, rechter, en op 27 augustus 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.