ECLI:NL:OGEAC:2020:330

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
Lar CUR201803892
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Sociale Verzekeringsbank inzake inhoudingen op ouderdomspensioen

In deze zaak heeft eiser, de Sociale Verzekeringsbank (SVB), beroep ingesteld tegen een besluit van de SVB van 25 juni 2018, waarbij inhoudingen op zijn ouderdomspensioen zijn vastgesteld. De openbare behandeling vond plaats op 30 september 2020, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.W.P. Eustatius, en de SVB werd vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia. Het Gerecht heeft het onderzoek na de zitting heropend en aanvullende informatie opgevraagd van de SVB, die op 9 november 2020 heeft gereageerd. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de SVB hem ten onrechte pas op 2 januari 2018 ouderdomspensioen heeft toegekend, wat heeft geleid tot een hoge belastingheffing over een groot bedrag aan nabetaald pensioen. Eiser verzocht om schadevergoeding voor de ingehouden inkomstenbelasting, maar deze beroepsgrond werd afgewezen. Het Gerecht oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig bezwaar had gemaakt tegen de eerdere mededeling van de SVB dat hij geen recht had op pensioen. Daarnaast heeft eiser betwist dat hij aansprakelijk is voor een schuld van NAf 12.440,- in verband met niet betaalde premie AOV. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de SVB de aansprakelijkheid van eiser voor deze schuld correct heeft onderbouwd, maar dat een deel van de schuld verjaard was. Uiteindelijk heeft het Gerecht het beroep gegrond verklaard voor zover het de vaststelling van de schuld betreft, deze verminderd tot NAf 11.731,- en de SVB veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van NAf 1.400,-.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[EISER],

wonend te Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. A.W.P. Eustatius, advocaat,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster (SVB),
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij de SVB.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de SVB van 25 juni 2018 (bestreden besluit).
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op
30 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Het Gerecht heeft het onderzoek na de zitting heropend en de SVB verzocht om nadere informatie.
De SVB heeft bij brief van 9 november 2020 gereageerd op het verzoek en nadere stukken ingediend. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 24 november 2020.
Het Gerecht heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1.1.
Bij beschikking van 2 januari 2018 heeft de SVB aan eiser met ingang van
1 maart 2013 een ouderdomspensioen op grond van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LvAOV) toegekend. Bij beschikking van 9 januari 2018 heeft de SVB vervolgens besloten dat op het na te betalen bruto bedrag van
NAf 55.168,- aan ouderdomspensioen een aantal bedragen wordt ingehouden. Het resterende bedrag van NAf 16.550,40 wordt aan eiser uitbetaald. De inhoudingen hebben deels betrekking op in te houden loonbelasting en premies ziektekostenverzekeringen en deels op aflossing van schulden aan de SVB, waaronder een bedrag van NAf 626.344,10 aan niet betaalde premies sociale verzekeringen. Eiser heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij beschikking van 25 juni 2018 (bestreden besluit), voor zover van belang, heeft de SVB het bezwaar gegrond verklaard voor zover dit zag op het besluit van
9 januari 2018. De SVB heeft vastgesteld dat de schuld van NAf 626.244,10 is verjaard. Wel blijft eiser aansprakelijk voor een schuld van NAf 12.440,- aan niet betaalde premie AOV.
2. Eiser heeft in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat de SVB hem ten onrechte niet eerder dan bij beschikking van 2 januari 2018 ouderdomspensioen heeft toegekend. Als gevolg daarvan heeft de SVB hem een groot bedrag aan ouderdomspensioen nabetaald waarop een hoog belastingtarief van toepassing is. Als eiser vanaf het begin maandelijks zijn pensioen had ontvangen, dan had hij daarover geen belasting hoeven te betalen. Eiser verzoekt het Gerecht om de SVB bij wijze van schadevergoeding te veroordelen tot terugbetaling van de ingehouden inkomstenbelasting tot een bedrag van NAf 25.253,-. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2.1.
Eiser heeft op 20 november 2012 de aanvraag om ouderdomspensioen ingediend. De SVB heeft eiser in maart 2013 meegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor ouderdomspensioen, omdat eiser in Aruba woonde en daar stond ingeschreven. Tussen partijen is niet in geschil dat deze mededeling achteraf niet juist bleek. Het had echter op de weg van eiser gelegen om bezwaar te maken tegen de mededeling van de SVB dan wel tegen de fictieve weigering van de SVB om een besluit te nemen op zijn aanvraag. Dat heeft eiser nagelaten. Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij na maart 2013 een nieuwe aanvraag om ouderdomspensioen heeft gedaan dan wel anderszins pogingen heeft ondernomen om een beslissing te krijgen op zijn aanvraag van november 2012. Dat de SVB pas op
2 januari 2018 besluit tot toekenning van het ouderdomspensioen, wat daarvan ook zij, komt daarom voor rekening en risico van eiser. Voor toewijzing van het verzoek tot veroordeling van de SVB tot schadevergoeding bestaat dan ook geen grond.
3. Eiser heeft verder aangevoerd dat de SVB hem ten onrechte aansprakelijk heeft gesteld voor een schuld van NAf 12.440,- in verband met niet betaalde premie AOV. De aansprakelijkstelling voldoet niet aan wettelijke vereisten zoals door eiser gevoerd wanbeleid. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
3.1.
Aan de hand van de op 9 november 2020 overgelegde stukken heeft de SVB onderbouwd dat aan de schuld van NAf 12.440,- een vijftal premieaanslagen ten grondslag ligt waarop eiser persoonlijk als debiteur is vermeld. De oudste hiervan is gedateerd op 31 augustus 2012, de jongste op 18 augustus 2017. Ingevolge artikel 18a, tweede lid, van de LvAOV is de SVB bevoegd om het ouderdomspensioen van een pensioengerechtigde te verminderen ter ontneming van een ten onrechte verkregen voordeel van de pensioengerechtigde op het gebied van de door de SVB uitgevoerde sociale verzekeringswetten. De LvAOV biedt de SVB dus een titel voor de invordering bij eiser van de schuld die uit de bedoelde premieaanslagen voortvloeit. Dat de SVB de aansprakelijkheid van eiser voor de schuld heeft opgenomen in het bestreden besluit, moet worden aangemerkt als een stuitingshandeling. Dit voorkomt dat, anders dan het geval was met de in het bestreden besluit genoemde schuld van NAf 626.244,10, de bevoegdheid van de SVB om tot invordering over te gaan verjaart. Vastgesteld wordt evenwel dat de schuld van NAf 709,- die voortvloeit uit de premieaanslag met dagtekening 31 augustus 2012 op 25 juni 2018 (de datum van het bestreden besluit) is verjaard.
4. De slotsom is dat het beroep gegrond is voor zover de SVB bij het bestreden besluit heeft vastgesteld dat eiser aansprakelijk is voor een schuld van NAf 12.440,-. Het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd. Het Gerecht ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat het bedrag van NAf 12.440,- wordt verminderd met NAf 709,- tot een bedrag van NAf 11.731,-.
5. Het Gerecht ziet aanleiding de SVB te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze worden begroot op NAf 1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, waarde per punt NAf 700,-).

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigthet besluit van 25 juni 2018 voor zover hierin het bedrag van de schuld is bepaald op NAf 12.440,-;
  • bepaalthet bedrag van deze schuld op NAf 11.731,-;
  • wijsthet verzoek om schadevergoeding
    af;
  • veroordeeltde SVB in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
    NAf 1.400,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
  • bepaaltde SVB aan eiser het betaalde griffierecht van NAf 50,- dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mrs. W.H. Bel als voorzitter en L.C. Hoefdraad en J. Sybesma als leden, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.