ECLI:NL:OGEAC:2020:42

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
CUR202000571
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag en rechtsverhouding tussen derdebeslagene en schuldeiser in kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, betreft het een kort geding waarin de deurwaarder verzoekt om oproeping van alle betrokkenen en een beslissing over de verdeling van een bedrag dat door de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS) aan de deurwaarder is afgedragen. Dit bedrag is voortgekomen uit een executoriaal beslag dat door de deurwaarder is gelegd in opdracht van BTA c.s. op vorderingen van BdC. De partijen in deze zaak zijn BTA c.s., BdC, SMS c.s. en de deurwaarder, vertegenwoordigd door verschillende gemachtigden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: BTA c.s. hebben een onherroepelijk vastgestelde vordering op SPF Parasasa, die op zijn beurt een vordering heeft op BdC. In het kader van de tenuitvoerlegging van deze vorderingen heeft Parasasa beslag laten leggen op vorderingen van BdC bij CBCS. De deurwaarder heeft vervolgens ook beslag gelegd op de vorderingen van BdC. SMS c.s. hebben daarnaast conservatoir beslag gelegd op de vorderingen van Parasasa onder BdC. De centrale vraag in deze procedure is of SMS c.s. recht hebben op het bedrag dat door CBCS aan de deurwaarder is afgedragen, of dat dit bedrag uitsluitend toekomt aan BTA c.s.

Het Gerecht oordeelt dat de aanspraak van SMS c.s. op het beslagen tegoed kan worden betwist in een rangregeling. Het Gerecht concludeert dat BTA c.s. geen rechten kunnen ontlenen aan het beslag dat zij hebben gelegd, omdat het bedrag dat door CBCS is afgedragen aan de deurwaarder niet onder hun beslag valt. Het Gerecht beveelt de deurwaarder om het bedrag onder zich te houden totdat is vastgesteld wie de gerechtigden zijn tot dit bedrag. Tevens worden BTA c.s. veroordeeld in de proceskosten van SMS c.s. en de deurwaarder, terwijl BdC wordt veroordeeld tot vergoeding van de oproepingskosten aan de deurwaarder.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
VONNIS IN KORT GEDING
in het verzoek ex artikel 438 lid 4 Rv van:
[deurwaarder], in zijn hoedanigheid van deurwaarder,
kantoorhoudende in Curaçao,
gemachtigde: mr. C.L. Taylor,
in het geschil tussen:

1.[partij 1],

2. de naamloze vennootschap
BOUWTECHNISCH ADVIESBUREAU N.V.,
wonende respectievelijk gevestigd in Curaçao,
gemachtigde: mr. O.A. Martina,

3.de naamloze vennootschap BANCO DI CARIBE N.V.,

gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart,

4.de openbare vennootschap SMS ADVOCATEN,

5. de openbare vennootschap
GRANT THORNTON CURAÇAO,
gevestigd in Curaçao,
gemachtigde: mr. A.C. Small.
Partijen zullen hierna de deurwaarder, BTA c.s., BdC en SMS c.s. genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedures is als volgt:
  • het verzoekschrift van 19 februari 2020, met producties;
  • het incidenteel verzoek tot zekerheid van BdC, met producties;
  • de producties van SMS c.s.;
  • de behandeling ter zitting van 11 maart 2020;
  • de pleitaantekeningen van alle gemachtigden.
1.2.
Uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
BTA c.s. hebben een onherroepelijk in rechte vastgestelde vordering op SPF Parasasa.
2.2.
Ingevolge vonnissen van het gerecht en het Gemeenschappelijk Hof heeft Parasasa een vordering op BdC. Deze vonnissen zijn uitvoerbaar bij voorraad. Tegen het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof loopt een cassatieprocedure.
2.3.
In het kader van de tenuitvoerlegging van de in 2.2 bedoelde vonnissen heeft Parasasa executoriaal beslag laten leggen onder de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS) ten laste van BdC (beslag 1).
2.4.
De deurwaarder heeft in opdracht van BTA c.s. onder CBCS executoriaal beslag gelegd (beslag 2) op vorderingen die voortvloeien uit het
ten verzoeke van de beslagene en ten laste van [BdC] gelegd/e beslag/en […] die de derde gearresteerde onder zich heeft van en/of uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding rechtstreeks onder zijne/hare berusting mocht hebben of verkrijgen voor, of verschuldigd mocht zijn of worden aan [Parasasa];
2.5.
Verder heeft de deurwaarder in opdracht van BTA c.s. ook executoriaal beslag laten leggen onder BdC ten laste van Parasasa (beslag 3).
2.6.
SMS c.s. hebben conservatoir beslag doen leggen ten laste van Parasasa onder BdC (beslag 4).
2.7.
In haar derdenbeslagverklaring aan BTA c.s. heeft CBCS vermeld dat tussen haar en Parasasa een rechtsverhouding bestaat op grond waarvan laatstgenoemde een vordering heeft op CBCS. In de paragraaf die ruimte biedt voor de beschrijving van de rechtsverhouding tussen CBCS en Parasasa heeft CBCS vermeld:
Bijzonderheden: Executoriaal derdenbeslag door [Parasasa] onder [CBCS].
2.8.
CBCS heeft een bedrag van NAf 561.969,37 overgemaakt naar de derdengeldrekening van de deurwaarder.

3.Het geschil

3.1.
In zijn verzoek ex artikel 438 Rv verzoekt de deurwaarder over te gaan tot oproeping van alle betrokkenen en te beslissen welke partij voor welk deel meedeelt in het onder 2.8 genoemde bedrag, en daarbij de afgifte te bevelen van het aan ieder van hen toekomende bedrag, kosten rechtens.
3.2.
BTA c.s. stellen zich op het standpunt dat alleen zij aanspraak hebben op het door CBCS aan de deurwaarder overgemaakte bedrag.
3.3.
BdC verzoekt bij incidentele vordering het gerecht te bepalen dat de deurwaarder, althans ieder van de overige partijen, zekerheid stelt door het stellen van een bankgarantie, kosten rechtens.
3.4.
BdC betoogt overigens dat de deurwaarder de verdeling van het geld moet opschorten totdat ook het beslag 4 in de verdeling kan worden betrokken.
3.5.
SMS c.s. betogen dat ook de in hun opdracht gelegde beslagen in de verdeling moeten worden betrokken, met veroordeling van de deurwaarder in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak zijn twee vragen aan de orde. In de eerste plaats is de vraag of SMS c.s. (te zijner tijd) mee moeten kunnen delen in het bedrag dat CBCS aan de deurwaarder heeft afgedragen of dat dit uitsluitend toekomt aan BTA c.s. In de tweede plaats is aan de orde de vraag of het feit dat de vordering van Parasasa op BdC nog niet in rechte vast staat gevolgen moet hebben voor de uitkering van het aan de deurwaarder afgedragen bedrag.
4.2.
Bij de beoordeling van de eerste vraag is niet van belang dat het beslag van SMS c.s. conservatoir is. Hun aanspraak op het beslagen tegoed kan zo nodig in een rangregeling als bedoeld in artikel 481 e.v. Rv worden tegengesproken.
4.3.
BTA c.s. menen dat alleen zij op het aan de deurwaarder afgedragen bedrag aanspraak kunnen maken, omdat alleen zij beslag hebben doen leggen (beslag 2) op hetgeen CBCS uit hoofde van het beslag van Parasasa (beslag 1) aan de desbetreffende deurwaarder moest afdragen. Volgens BTA c.s. is dit bedrag niet getroffen door de eerdere ten laste van Parasasa onder BdC gelegde beslagen (beslag 3 en beslag 4). Naar voorlopig oordeel gaat deze redenering niet op.
4.4.
Aan de opvatting van BTA c.s. ligt kennelijk het standpunt ten grondslag dat het in opdracht van Parasasa gelegde beslag (beslag 1) ertoe heeft geleid dat tussen CBCS en Parasasa een rechtsverhouding is ontstaan uit hoofde waarvan Parasasa een vordering heeft op CBCS. Die opvatting is niet juist. CBCS heeft een rechtsverhouding met BdC, op grond waarvan BdC een vordering heeft (of had) op CBCS. Dat is door de beslaglegging namens Parasasa niet veranderd. Wat er is veranderd, is dat CBCS het met de vordering van BdC gemoeide bedrag niet langer aan BdC zelf mocht voldoen. Als gevolg van de beslaglegging namens Parasasa was CBCS immers verplicht het bedrag aan de executerende deurwaarder af te dragen (artikel 477 lid 1 Rv). Met deze afdracht ontstond echter geen rechtsverhouding waaruit een vordering van Parasasa op CBCS voortvloeit. De afdracht aan de deurwaarder geldt als betaling aan de geëxecuteerde (BdC), zodat de derdebeslagene in zijn rechtsverhouding tot die geëxecuteerde in zoverre wordt bevrijd (artikel 477b Rv). Tot een vordering van de executant op de derdebeslagene leidt dit niet.
4.5.
Schuldeisers van Parasasa kunnen ten laste van Parasasa beslag leggen onder een derde op wie Parasasa een vordering heeft op basis van een tussen Parasasa en die derde bestaande rechtsverhouding (artikel 475 Rv). Uit het voorgaande volgt dat CBCS niet een dergelijke derde is. Er is geen vordering van Parasasa op CBCS ontstaan waarop schuldeisers van Parasasa zich kunnen verhalen. In zoverre is de door CBCS aan BTA c.s. afgelegde verklaring onjuist en kleeft aan de executie door BTA c.s. een gebrek. Het in opdracht van BTA c.s. ten laste van Parasasa onder CBCS gelegde beslag (beslag 2) heeft in werkelijkheid geen doel getroffen.
4.6.
Intussen heeft CBCS niet zonder grond afgedragen aan de deurwaarder. Daartoe was zij immers verplicht uit hoofde van het in opdracht van Parasasa gelegde beslag ten laste van BdC (beslag 1). Dat hierbij een andere deurwaarder heeft opgetreden, doet naar het oordeel van het gerecht niet ter zake. Het gaat immers om het optreden in de hoedanigheid van deurwaarder, niet om de (toevallige) persoon van de ingeschakelde deurwaarder. Zo bezien wordt het door CBCS aan de deurwaarder afgedragen bedrag dus gehouden ten behoeve van Parasasa. De executie van beslag 1 is daarmee voltooid. Dit laat onverlet dat het tegoed op de rekening van de deurwaarder vervolgens vatbaar is voor beslag door schuldeisers van Parasasa.
4.7.
Afdracht door een derde aan de deurwaarder uit hoofde van een ten laste van de schuldenaar gelegd beslag leidt ertoe dat die schuldenaar in zoverre jegens zijn schuldeiser(s) wordt bevrijd. De afdracht aan de deurwaarder door CBCS heeft er dus toe geleid dat BdC tot dit bedrag jegens Parasasa is bevrijd. Op al hetgeen BdC aan Parasasa was verschuldigd rustten sinds 17 en 18 september 2019 beslagen ten behoeve van BTA c.s. en van SMS c.s. De afdracht door CBCS aan de deurwaarder heeft daarna plaatsgevonden. Gelet hierop ligt in de rede om aan te nemen dat de beslagen mede zijn komen te rusten op het bedrag dat door de deurwaarder wordt gehouden.
4.8.
Linksom of rechtsom betekent dit dat geen grond bestaat om het door de deurwaarder gehouden bedrag (nu al) uit te keren aan BTA c.s. Aangenomen dat het door hen gelegde beslag onder BdC mede is komen te rusten op het door CBCS afgedragen bedrag, dan geldt dit ook voor de conservatoire beslagen van SMS c.s. Moet aangenomen worden dat op het door de deurwaarder ontvangen bedrag (nog) geen beslag rust van BTA c.s., dan geldt dat sowieso geen recht op uitkering bestaat. Uit het hiervoor overwogene volgt dat BTA c.s. geen rechten kunnen ontlenen aan het in hun opdracht onder CBCS gelegde beslag.
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de deurwaarder zal worden bevolen het door hem gehouden bedrag onder zich te houden dan wel onder te brengen bij een bewaarder op de voet van artikel 480 lid 2 Rv, totdat is vastgesteld wie de gerechtigden zijn tot dit bedrag. Deze vaststelling kan ook in een rangregeling als bedoeld in artikel 481 e.v. Rv plaatsvinden.
4.10.
De tweede in 4.1 omschreven vraag houdt verband met het gegeven dat nog niet in rechte vast staat dat Parasasa een vordering heeft op BdC. Dat gegeven is relevant, omdat het die vordering is waarop BTA c.s. (en mogelijk SMS c.s.) zich willen verhalen voor hun vordering op Parasasa. BdC wil dat de deurwaarder, BTA c.s. en SMS c.s. zekerheid stellen, zodat daarmee het restitutierisico voor BdC wordt afgedekt voor het geval komt vast te staan dat Parasasa toch geen vordering heeft.
4.11.
Het gerecht verwerpt dit standpunt. Het door de deurwaarder gehouden bedrag is voor verhaal door schuldeisers van Parasasa beschikbaar gekomen, omdat Parasasa is overgegaan tot tenuitvoerlegging van de in 2.2 bedoelde vonnissen, die uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging is bij vonnis in kort geding van 17 september 2019 afgewezen. Parasasa was dus bevoegd om de tenuitvoerlegging te vervolgen. Dat het resultaat van die tenuitvoerlegging vervolgens door schuldeisers van Parasasa wordt benut om zich daarop te verhalen, heeft in dit verband geen relevante betekenis. Zou dat anders zijn, dan zou dat betekenen dat schuldeisers van Parasasa zich op een deel van het vermogen van Parasasa niet kunnen verhalen, althans niet dan na daarvoor zekerheid jegens een derde (BdC) te stellen. Daarvoor bestaat in beginsel geen grond. Dat geldt te meer, nu BdC belang heeft bij de verplichting van de deurwaarder om het geld voorlopig onder zich te houden. Voorlopig zal het geld dus bij de deurwaarder (of een bewaarder) blijven, zodat in zoverre van een restitutierisico geen sprake is.
4.12.
In het geschil tussen BTA c.s. en SMS c.s. moeten eerstgenoemden worden beschouwd als in het ongelijk gesteld. Zij zullen daarom in de kosten van SMS c.s. worden veroordeeld. Geen grond bestaat voor veroordeling van de deurwaarder in de proceskosten, nu voldoende is gebleken dat hij heeft gehandeld met instemming van de executant (artikel 438 lid 4, laatste volzin, Rv). BTA c.s. zullen tevens worden veroordeeld in de kosten die de deurwaarder heeft gemaakt. BdC geldt als in het ongelijk gestelde partij. Zij dient de door de deurwaarder gemaakte oproepingskosten te vergoeden.

5.De beslissing

Het Gerecht, oordelend in kort geding:
5.1.
beveelt de deurwaarder het onderhavige bedrag onder zich te houden, dan wel onder te brengen bij een bewaarder op de voet van artikel 480 lid 2 Rv, totdat zal zijn vastgesteld wie de gerechtigden zijn tot dit bedrag;
5.2.
veroordeelt BTA c.s. in de proceskosten van SMS c.s., begroot op
NAf 1.500;
5.3.
veroordeelt BTA c.s. in de proceskosten van de deurwaarder, begroot op
NAf 450 aan griffierecht, NAf 1.554,64 aan explootkosten en NAf 1.500 aan salaris;
5.4.
veroordeelt BdC tot vergoeding aan de deurwaarder van de jegens haar gemaakte oproepingskosten van NAf 381,16;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst voor het overige alle vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2020.