In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, betreft het een kort geding waarin de deurwaarder verzoekt om oproeping van alle betrokkenen en een beslissing over de verdeling van een bedrag dat door de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS) aan de deurwaarder is afgedragen. Dit bedrag is voortgekomen uit een executoriaal beslag dat door de deurwaarder is gelegd in opdracht van BTA c.s. op vorderingen van BdC. De partijen in deze zaak zijn BTA c.s., BdC, SMS c.s. en de deurwaarder, vertegenwoordigd door verschillende gemachtigden.
De feiten van de zaak zijn als volgt: BTA c.s. hebben een onherroepelijk vastgestelde vordering op SPF Parasasa, die op zijn beurt een vordering heeft op BdC. In het kader van de tenuitvoerlegging van deze vorderingen heeft Parasasa beslag laten leggen op vorderingen van BdC bij CBCS. De deurwaarder heeft vervolgens ook beslag gelegd op de vorderingen van BdC. SMS c.s. hebben daarnaast conservatoir beslag gelegd op de vorderingen van Parasasa onder BdC. De centrale vraag in deze procedure is of SMS c.s. recht hebben op het bedrag dat door CBCS aan de deurwaarder is afgedragen, of dat dit bedrag uitsluitend toekomt aan BTA c.s.
Het Gerecht oordeelt dat de aanspraak van SMS c.s. op het beslagen tegoed kan worden betwist in een rangregeling. Het Gerecht concludeert dat BTA c.s. geen rechten kunnen ontlenen aan het beslag dat zij hebben gelegd, omdat het bedrag dat door CBCS is afgedragen aan de deurwaarder niet onder hun beslag valt. Het Gerecht beveelt de deurwaarder om het bedrag onder zich te houden totdat is vastgesteld wie de gerechtigden zijn tot dit bedrag. Tevens worden BTA c.s. veroordeeld in de proceskosten van SMS c.s. en de deurwaarder, terwijl BdC wordt veroordeeld tot vergoeding van de oproepingskosten aan de deurwaarder.